Dagboek uit Oost-Jeruzalem

10606607_952090781471331_4705832859815341448_nEen paar dagen Oost-Jeruzalem en omstreken en het is duidelijk dat de Gaza-oorlog hier nog woedt. Een drie meter hoge bannier met het portret van Mohammed Abu Khdeir, de jongen die door Israeli’s levend in brand werd gestoken, markeert het huis van zijn familie in Beit Hanina, waar ik vlakbij logeer. Er zijn rellen bij de al Aqsa moskee, omdat joodse kolonisten in de moskee willen bidden. De Israelische politie legt hun geen strobreed in de weg en grijpt pas in als Palestijnse jongeren vanuit de moskee de aanval willen openen. Ik hoor schoten vanaf het checkpoint Qalandia, aan de noordkant van Jeruzalem. Er worden dagelijks stenen gegooid naar de Israelische tram die door Beit Hanina rijdt en West-Jeruzalem verbindt met de nederzettingen. Bij bezoeken aan familie en vrienden hoor ik de verhalen van achter de voordeur.

Schoonzus A. vertelt over haar twee zoons, de een opgepakt en een maand vastgezet, de ander is ontslagen bij de Israelische bakkerij waar hij werkte. Allebei twintigers en de oudste is kostwinner van een gezin met drie kleine kinderen. ‘Op een nacht werd ik wakker om een uur of half 3. Gestommel in het trappenhuis. Ik keek door het kleine raampje in de voordeur en zag zwaar bewapende soldaten, allemaal met bivakmutsen. Ik maakte mijn zoon wakker en gebaarde hem zachtjes te doen, maar waar moest hij heen? En het enige wat hij zei was: Ik ben het niet, ik ben het niet!’ En toen stormden ze naar binnen, trapten de deuren in, het waren er wel vijftig denk ik. Ze schreeuwden: waar is hij?! Ik had hem naar de slaapkamer gestuurd, maar waar kon hij zich verstoppen?’

Nu denk ik dat vijftig wel heel erg veel is in haar kleine driekamer-appartementje vlak onder de Olijfberg. Ze is gescheiden, heeft vier grote kinderen, maar dezen doen voortdurend beroep op haar salaris als hulp in een Israelisch ziekenhuis.

Jaren geleden was Y. als 16-jarige veroordeeld voor een aanslag en had vier jaar gevangenisstraf gekregen. Met een lange baard en de verzen van de Koran in zijn hoofd kwam hij er weer uit. Hij heeft geen werk meer kunnen vinden en wordt bij grote politieke spanningen met de usual suspects opgetrommeld.

500 mensen arresteerde het Israelische leger aan het begin van de Gaza-oorlog. Y. was een van hen. Hij werd ervan beschuldigd geld naar Gaza te hebben gesmokkeld voor Hamas. En mijn schoonzus begint te lachen bij de andere beschuldiging: Y. zou contacten hebben met ISIS. 3 weken zat Y. uit, dit keer werd hij niet mishandeld: ‘Ik vastte, dan laten ze je met rust omdat je verzwakt bent’, vertelt hij, veel meer wil hij niet kwijt. Zijn jongste broer, bij weer een andere gelegenheid gearresteerd, hield een gebroken arm over aan de ondervraging.

Zijn moeder zegt als hij weg is: ‘Toen ze hem pakten schreeuwden ze: ‘Je naam!’ Hij kon niets uitbrengen, stond alleen maar te bibberen.’ Na de oorlog werd hij weer vrijgelaten. Het wachten is op de volgende ronde van gewelddadigheden. En ondertussen kan hij nergens werk vinden.

Haar oudste zoon, Shadi, werkte jaren bij een Israelische bakker. A.: ‘De dag nadat Mohammed Abu Khdeir in brand gestoken was, zei hij tegen Shadi, dat dat kwam omdat hij homo was. Het was gewoon zijn eigen schuld. Toen heeft Shadi hem toen een enorme klap in zijn gezicht verkocht.’ Ze begint besmuikt te lachen. ‘Hij is er trots op.’ En de hele familie is trots op hem.

Nu zit hij al anderhalve maand zonder baan. Overal waar hij solliciteert, vragen ze naar aanbevelingsbrieven. En die gaat hij niet krijgen, zegt de hele familie, terwijl ze allemaal dubbelvouwen van het lachen. De jongste zoon en mijn schoonzus onderhouden de oudste twee nu. Y. ‘s laatste sollicitatie was als wachter van de al Aqsa moskee. Maar die is afgewezen. Niet door Palestijnen, niet door de Israeli’s, maar door de Jordaniers, die nog steeds hoeder zijn van het heiligdom.