En toen wonnen we een zilveren griffel


Ik kon het niet echt geloven toen ik midden in een Zweeds bos een sms’je ontving dat het kinderboek waarvoor ik een bijdrage had geleverd met een aantal andere journalisten en onder leiding van de onvolprezen Marga van Zundert, een zilveren griffel had gewonnen. Het boekje Ik! Wíe is dat? van de kinderuniversiteit van Tilburg is zo mooi geïllustreerd dat ik dacht dat het een zilveren penseel zou moeten hebben verdiend en de afzender zich waarschijnlijk vergist had.

Maar er blijkt een categorie ‘ informatief’ te bestaan in de wereld van gouden en zilveren penselen en griffels, en daarbinnen is de prijs op ons boekje gevallen. De vraag die in het boekje centraal staat was, wat bepaalt wie je bent. En dat geschreven voor kinderen van een jaar of twaalf, die de colleges van de kinderuniversiteit in Tilburg kunnen volgen. Mijn bijdrage bestond uit het krijgen en weergeven van een privé college van professor Arie de Ruiter, hoogleraar sociale wetenschappen, gespecialiseerd in migratie en multiculturaliteit. Precies mijn ding natuurlijk, dank je nog wel, Marga.

Het was een verschrikkelijk leuk (en bijna drie uur durend) college, waarin ik ook nog eens veel geleerd heb over mijn eigen multiculti kinderen. Mensen krijgen bepaalde waarden en identiteit mee door hun opvoeding, maar passen zich aan bij hun omgeving. Op school gedraagt een kind zich als scholier, bij zijn grootouders is hij kleinkind, op rugby een stoere bink, en noem maar op. Al die verschillende rollen zal hij niet verwisselen, maar maken hem samen tot wie hij is.

De Ruiter’s punt is dat kinderen over het algemeen nieuwsgierig zijn naar en open staan voor contacten met andere mensen, zeker als ze er anders uitzien, zich anders gedragen, een andere cultuur hebben. Ze zoeken toch altijd de gemeenschappelijkheid op. Maar naarmate mensen ouder worden, slijt dat en trekken sommigen zich helemaal op aan de groep Ons Soort Mensen cq hun soort kudde, die hen omringt. Andere culturen zijn raar, onbegrijpelijk, minder. De anderen moeten hun maffe identiteit maar inleveren. Maar niemand kan een ander dwingen te zijn wie hij is, stelt De Ruiter. Duidelijk is wel dat iedereen zich aan de wet moet houden.

In het boekje dat zo concreet mogelijk moet zijn, heb ik ter illustratie mijn kinderen opgevoerd, die geboren zijn in Frankrijk, en ook nog gewoond hebben in Jeruzalem en Nederland. Ze krijgen altijd de vraag – vooral van blauwogige Nederlanders – hoe ze zich nu voelen, als Nederlander of Palestijn of misschien zelfs wel Fransman? Ze bewijzen de wetenschappelijke analyses: “Als ik in Jeruzalem ben, voel ik me Palestijn, en gedraag ik me net als de anderen. Dat gaat zonder nadenken, ik kan daar toch geen Nederlands praten en me als Nederlander gedragen? Je wordt een van hen, je valt niet meer op. Dat is prettig. Maar kom ik weer terug in Nederland, van ben ik Nederlander”, zegt mijn oudste.
Mijn jongste zoon heeft altijd een hekel aan de vraag waar hij het liefste zou willen wonen, hier of in Jeruzalem. Dan zegt hij: ‘’Dat is zo verschillend, dat kun je niet vergelijken. Ik voel me overal thuis.’’

Niet om mijn kinderen veren in de kont te steken, maar de Nederlandse identiteit bestaat idd niet, beetje dom van Maxima om dat weer in te trekken. Deelt zij trouwens die griffels uit, dan wil ik dat graag nog even met haar doornemen en de groeten doen van mijn kids.