Waar blijft het protest dan van de horde besnedenen?

(gepubliceerd in Trouw 18-10-2012)
Bij de discussie over jongensbesnijdenissen die de afgelopen maanden wordt gevoerd, is een aspect me vooral opgevallen. De ongekend felle reacties komen niet van degenen die besnijdenis aan den lijven hebben ervaren. Ik leg de kwestie voor aan mijn zoon, van wie ik het 19 jaar geleden goed vond dat er een enkele luttele vierkante centimeter vel van zijn geslacht werd verwijderd. Op islamitische gronden. Wat vindt hij ervan dat ik voor hem besliste? Hij zet grote ogen op, denkt even na en zegt: ‘Boeien!’ Dat er nu mensen zijn die er een halszaak van maken, maakt het voor hem nog geen issue.

De discussie in Nederland lijkt nu even geluwd, maar dat is waarschijnlijk maar tijdelijk. In Duitsland is de kwestie juist volop in het nieuws. De regering van de deelstaat Berlijn nam enige tijd geleden een bepaling aan om jongensbesnijdenissen onder toezicht te vergemakkelijken, na een eerder gerechtelijk verbod op jongensbesnijdenissen dat was uitgevaardigd door rechters in Keulen. De Bondsdag bereidt nu een wet voor waarin de besnijdenissen officieel worden gelegaliseerd. Besnijdenissen mogen alleen worden uitgevoerd door een gespecialiseerde arts, met instemming van de ouders. Op die manier wil de regering voorkomen dat regionale Duitse rechters de ingreep opnieuw verbieden (Trouw 11 oktober).

Zowel in Duitsland als eerder ook in Nederland trekken seculiere critici het debat naar zich toe. De politiek en officiële instanties lijken volstrekt stuurloos in het nemen van besluiten over religieuze kwesties. Ze zijn niet in staat tot het pareren van provocaties van intolerante seculieren. Er zijn al T-shirts en mokken met de tekst ‘I love mijn voorhuid’. Maar voor de rest is humor, begrip, laat staan tolerantie ver te zoeken. Critici hebben het op internet over ‘middeleeuwse interreligieus piemelsnijden’, waarmee ze duizenden jaren van religie en tradities afdoen. Het geseculariseerde Westen is een strijdtoneel waar elke religieuze traditie en handeling opnieuw bevochten moet worden.

Gelukkig voor de gelovigen durft een meerderheid in de westerse democratieën voorlopig niet te tornen aan het grondwettelijk recht op godsdienstuiting. Een voor een werden de debatpunten daarover in parlementen afgewerkt: de pogingen om religieuze uitingen als het dragen van een hoofddoek, kruisje of boerka te verbieden. En meer recent: om een einde te maken aan rituele slacht en nu jongensbesnijdenissen.

Terwijl gelovigen alleen maar vragen te mogen doen wat ze al eeuwen deden. Officiële instellingen zwalken mee, bang als ze zijn voor kiezersgedrag en populisme. De Tweede Kamer debatteerde over deze kwesties en kwam bijna tot een verbod op de boerka en op religieuze slacht. Ze werden vlak voor de eindstreep getorpedeerd.

Ik zou het een goed ding vinden als de wetgever eens wat minder defensief reageert. Als de politiek helder maakt dat er een zeer waardevol element schuilt in religie: namelijk het verbinden van het individu met een collectief door opoffering van individuele vrijheden.

Zowel de liberale, de socialistische als de christelijke partijen hebben in het verleden op de bres gestaan voor de vrijheid van godsdienstuiting. Laten ze dat nu ook luid en duidelijk doen. Al was het alleen voor het weer creëren van die gemeenschapszin. Het is aan de leiders van de partijen uit te leggen dat iedereen het recht heeft zijn geloof in het openbaar uit te dragen. Religie hoort al eeuwen in de publieke ruimte, niemand moet terug willen naar een tijd waarin onzelievevrouw op zolder moest bivakkeren.