Bellettrie leidde niet tot politiek bewustzijn over Nederlands-Indie

Het is een mooie romantische gedachte: ‘Literaire schrijvers met een Nederlandse, Nederlands-Indische en Indonesische achtergrond hebben sinds eeuwen de paden geëffend voor de antikoloniale, historische studies van nu.’ Literatuur verwondert en verbeeldt werelden die je niet gewoon bent en leert inleven. Zeker. Alleen maakt journalist Kester Freriks zijn vergaande stelling in zijn opiniestuk van 18 december in de NRC helaas niet hard.

Oeroeg (1929) van Hella Haasse, het Land van Herkomst (1935) van E. du Perron, Een koude kermis (1950) van Pramoedya Ananta Toer, die gaan over Indonesische onafhankelijkheid, zijn alle grif van de toonbank gegaan, maar droegen niet bij aan Nederlandse zelfreflectie over de kolonie. Fel debat ontstond later wel tussen Jeroen Brouwers (Bezonken Rood, 1984) en Rudy Kousbroek (Oostindische kampsyndroom, 1992), over het Nederlandse leed tijdens de Bersiap-periode. De Indonesische revolutie was slechts decor.
Kester daarentegen schrijft dat Madelon Lulofs boek ‘Rubber’ uit 1930 bijvoorbeeld ‘insloeg als een bom’ in 1930. Kijken we naar de politieke feiten: Nederland was in de kolonie bezig de communistische en islamitische opstand met harde hand de kop in te drukken. Dat gebeurde zelfs in de nasleep van de in het begin van de twintigste eeuw ingezette zogenaamde ‘ethische politiek’. Als reactie op hongersnoden en armoede. Het koloniaal bestuur censureerde, arresteerde, verbande, executeerde en kreeg de trekken van een politiestaat, schrijft Marieke Bloembergen in haar monumentale boek over de geschiedenis van de Nederlands-Indische politie.

Zelfs Multatuli met Max Havelaar bepleitte geen antikoloniaal beleid, maar wilde meer controle op en correctie van lokale heersers. Het leidde vooral tot Nederlandse verdeel- en heers onder de leiders. En de repressie ontwikkelde zich zelfs tot een hoogtepunt na 1945 met een gruwelijke koloniale oorlog.

Onhoudbaar en grotesk is ook Freriks stelling dat onze literatuur zou hebben bijgedragen aan de Indonesische Onafhankelijkheid. Nederlandse, Nederlands-Indische en Indonesische schrijvers ‘Kunnen dienen om te onderbouwen dat het Indonesische streven naar onafhankelijkheid in 1945 niet uit de lucht kwam vallen.’ Voor het gouvernement net zoals in Nederland kwam het verlies van de kolonie als een complete verrassing, de ambtenarij, inclusief mijn grootvader, inspecteur van politie, meende dat het bestuur na de oorlog gewoon zijn taken weer zou oppakken vanuit ‘Batavia’.

Verder: pas in 1903, op de golven van de ethische politiek, werd voor het eerst onderwijs ingesteld, de Europese Lagere School. Mijn grootmoeder diende hier als trotse lerares in Djokjakarta jaren dertig. Alleen voor de Indonesische en Chinese toplaag van overigens. Ongeveer 90 % van de Indonesiërs was rond WOII analfabeet. En dan zou zouden zij zich hebben laten inspireren door Oeroeg en Rubber en Max Havelaar?

Dat literatuur niet leidde tot politieke bewustwording blijkt ten slotte uit de harde politieke feiten rondom verdwenen rapporten over oorlogsgeweld van bijvoorbeeld Van Rij en Stam uit 1954 en de Excessennota van 1969. ‘Psychologische verdieping’ ontstond pas na rechtszaken aangespannen door Jeffry Pondaag en Liesbeth Zegveld in 2011. En Nederland werd pas gedwongen oorlogsmisdaden te erkennen met de publicatie van een wetenschappelijk boek en ook nog eens van een relatieve buitenstaander, de Nederlands Zwitserse Rémy Limpach (2016). Dat onze Belgische buurman David van Reybrouck met weer een grondige studie Revolusi over ons zwarte koloniale verleden er niet voor heeft gekozen de literatuur te gebruiken is dus logisch. Deze prachtige, jazeker, bellettrie functioneerde vooral als een sfeervol tempoe doeloe in de gordel van smaragd, waar de Nederlander eeuwig en altijd de hoofdrol speelde.