Het was de dag van Gilad Shalit en zijn familie, van 500 Palestijnse gevangenen en hĂșn families, maar wat mij betreft vooral de dag die in het teken stond van het leed dat gepaard gaat met gevangenschap. Ik lees in sommige commentaren dat Israel het een heilige plicht vindt om haar soldaten dood of levend thuis te krijgen. Dat is heel mooi, en te prijzen, maar voor een Palestijnse gevangene, man, vrouw of kind kent het land natuurlijk no mercy.
Oud-ambassadeur Jan Wijenberg herinnert in de NRC van 17 oktober fijntjes aan het feit dat sinds 1948 Israel 800.000 Palestijnen gevangen heeft gezet. Natuurlijk, arrestaties en opsluiting moeten afschrikkend werken en gewelddaden te voorkomen, is de Israelische redenatie. Maar als er een maatregel is die averechts werkt, is het deze wel. Gevangenschap, vaak zonder proces, met martelingen en onder erbarmelijke omstandigheden, zorgt alleen maar voor meer haat vanwege de bezetting, bij de gevangene en een veelvoud aan familieleden.
Want let wel de gevangenen zijn in meerderheid geen gewone Israelische staatsburgers, maar burgers uit door Israel bezet gebied, voor wie dit het land onder de Geneefse Conventie verantwoordelijk is. Zij hebben het recht om in verzet te komen. Elk land moet ingezetenen berechten die zich niet aan de regels houden. Maar het probleem is dat Israel zelf zich niet aan de regels houdt noch van internationaal recht noch aan de Conventie. En dat het land met twee maten meet als het om de waarde van mensenlevens gaat.
Gezien het hoge aantal gevangenen is het ook niet verwonderlijk dat iedereen in de Palestijnse gebieden wel mensen kent die in de gevangenis hebben gezeten. Twee van hen interviewde ik toen ik nog op de West Bank woonde. Shadi, een jongen van elf jaar had tijdens rellen in Jeruzalem hij stenen gegooid, vervolgens was hij opgepakt, in een arrestatiebusje gezet, waar hij al flinke klappen kreeg. Prompt plaste hij in zijn broek. Op het bureau werd hij verder geslagen en pestten de soldaten hem om die natte broek. De volgende ochtend mocht zijn moeder hem komen halen, en ze raakte niet uitgepraat over hoe ze hem aantrof: met al de blauwe plekken over zijn hele lijf. Sindsdien plaste Shadi elke avond in bed en begon hij zijn broertjes en zusje te slaan. Het stenen gooien leerde hij overigens niet af.
Een andere ex-gevangene die ik ontmoette was dokter Ahmed Maslamani. Hij kwam uit een familie die zich al decennia verzette tegen de Israelische bezetting. Er waren maanden dat hij en zijn zes broers allemaal tegelijk vastzaten. Ook Maslamani had geen bloed aan zijn handen, nee, wat hem aangewreven werd was zijn voorzitterschap van de Palestinian Health Work Comittees, een groep idealistische artsen die gratis medische hulp gaf aan Palestijnen in afgelegen dorpjes. Gelieerd aan de PFLP, een organisatie waar Israel het niet op heeft. Maslamani werd toen ik hem leerde kennen op de West Bank diverse malen gearresteerd en weer vrijgelaten. Dat gebeurde ook voor de ogen van zijn kinderen. Zijn dochtertje raakte elke keer in paniek als haar vader wegging. Maslamani zelf vertelde me dat hij ook als hij thuis was het liefste in een hoekje zat van zijn kamer, met uitzicht op de deur, zodat hij meteen kon zien wie binnen kwam. Hij stierf een paar jaar geleden aan een hartaanval. In vrijheid, dat wel.
Vandaag wens ik de familie van Shalit en de Palestijnse families veel geluk. Maar ik zie aan beide zijden geen heldendom. Laat ik Amnesty International citeren over de ruil: ‘However, more needs to be done to protect the rights of thousands of others who remain in detention. The Israeli authorities, the Hamas de facto administration in Gaza, and the Palestinian Authority in the West Bank must seize this opportunity to ensure respect for the rights of all prisoners and detainees in their custody.’
Want laten we wel zijn, Hamas en de PA kunnen er ook wat van.