Kort verhaal ‘Ketting’

‘Om de snurkende goegemeente niet wakker te maken sluipt ze in slow motion de slaapkamer uit en zet haar schreden op het ongelijkmatige beton dat haar vader ooit stortte en als pad door de tuin dient.

Zeven jaar geleden keerde ze deze grond de rug toe. Niet een keer bezocht ze daarna haar ouderlijk huis. Zelfs niet voor de begrafenis van haar vader, die al in een lijkwade was gehuld voordat ze een vliegtuig kon vinden. Dat voerde ze tenminste aan als argument.
Maar niemand ziet hoe het in haar nu langzaam voorjaar wordt, ze had het leven hier in een klein deel van haar hoofd lang bevroren en weggestopt. Meteen toen ze zonder duidelijke reden had besloten om voor een korte vakantie terug te keren rook ze de bloesem van de sinaasappelbomen, zag ze de roze bergen van Jeruzalem, proefde ze het versgebakken tijmbrood. Maar ze was niet iemand die dat liet merken en al haar schatten direct toonde. Ze was ook niet iemand die alles zelf dacht te kunnen creëren in haar leven, integendeel, haar overkwam het, meende ze altijd.

Gisteravond was ze aangekomen. Heel vroeg is het nu al niet meer, de verstilde kristalheldere morgenadem zou gauw verdwijnen. Ze hoort de motoren van de eerste auto’s in het vluchtelingenkamp hun keel al schrapen.
Nu ze onder de vijgenboom loopt zorgt alleen al haar beweging ervoor dat bijna uit hun vel barstende vruchten voor haar voeten vallen, zoals de ballonnen gevuld met water die zij en haar broertjes naar elkaar smeten zodat ze op hun hoofd explodeerden. Het koele water stroomde over hun haar en nek. Ze raapt twee vijgen op, veegt er grondig het stof af en laat haar tanden erin wegzinken; het zoete vruchtvlees spat uit elkaar in haar mond.

Terwijl ze langzaam verder loopt, bereikt haar een doordringende schapenlucht en achter de betonnen muur die de tuin van haar ouders afscheidt van die van de buren, hoort ze hoe een schaap aan zijn touw trekt waaraan hij gevangen zit. Het blaat af en toe, protest dat wijst op al geruime tijd ontnomen vrijheid. Er zit een feest aan te komen, begrijpt ze, maar niet voor hem.
‘Hind, mijn liefje, moge God je beschermen, kom je koffie opdrinken. Straks krijg je bezoek! Ze willen je allemaal zien!’ roept haar moeder opgetogen vanuit het huis.

‘Goedemorgen, moeder!’ roept ze terug.

‘Goedemorgen mijn liefje, mijn hartje!’

Ze glimlacht om die verplichte overdrijving. O, die zinnen, ze is ze bijna vergeten, stuk voor stuk kralen aan een ketting die iedereen met elkaar verbindt. Ya’tiek el Afieh – zegen je werk – was haar favoriet. In Nederland kon ze niet zonder een gevoel van verlegenheid langs de werkster lopen die de trappen in haar galerij schoonmaakte. Maar hier wordt schaamte met een paar woorden omgezet in een compliment. Toen ze net in Nederland was vond ze die uitdrukkingen net als haar Arabisch-Nederlandse vrienden obligaat, afkopertjes, en langzamerhand waren ze uit haar weggegleden. Maar hier kietelen de eerste uitdrukkingen die ze hoort haar vriendelijk, en beginnen de andere haar te strelen als de hand van een minnaar.

‘Wie komen er allemaal?’ vraagt ze, terwijl ze terugloopt en een blad van de citroenboom plukt, het vervolgens tussen haar vingers kneust en de prikkelende geur opsnuift.
‘Zo God het wil, je broers en zussen. En ook Oem Tareq.’
‘Is Ibtisam er dan ook?’ vraagt ze weer.

Ibtisam is haar één jaar oudere zus, met wie ze altijd speelde, die haar als de leeuw van Damascus beschermde en naar wie ze het meest verlangt. Ze was getrouwd in het jaar dat Hind naar Nederland ging voor haar studie rechten, waarvoor ze een beurs had gewonnen. Nu is ze klaar en heeft ze een baan gevonden als leerling-advocaat, haar vooruitzichten zijn goed. Van Ibtisam, en de anderen trouwens ook, het is geen familie die veel schrijft, had ze alleen in het begin nog wat vernomen.
Even is het stil. Aarzelend antwoordt haar moeder: ‘Inshallah.’
‘En waarom is Oem Tareq er?’ Oem Tareq is de schoonmoeder van Ibtisam.
Weer een korte pauze. ‘Omdat God het zo wil mijn kind en kom toch snel binnen, ik heb nog een cadeautje voor je, ik wil zo trots op je kunnen zijn vandaag.’

Vanuit de keuken komt haar moeder haar tegemoet met een lange ketting, breed uitgespreid in haar werkhanden. Ze hangt hem om haar hals, schikt hem, spreidt Hinds lange glanzende haar over haar schouders naar achteren, stapt achteruit, bewondert haar dochter en glimlacht zodat haar, op enkele gouden tanden na, lege tandvlees bloot komt te liggen.

Het is een zware gouden ketting, fijne filigrein motieven wisselen af met balletjes lapis lazuli. Haar moeders kostbaarste bezit, weet ze, gekregen toen ze trouwde. De rest van haar bruidsschat, al haar andere gouden sieraden, was omgezet in stenen en cement. Samen met de schamele spaarcenten van haar man hadden ze dit huis gebouwd, in het vluchtelingenkamp, nadat ze, een pas getrouwd stel, moesten vluchten voor de joodse troepen. Ondanks hun woede en verdriet maakten ze er het beste van in hun betonnen eenkamerwoning. Langzaam breidden ze uit, haar drie zoons woonden boven in nieuwe appartementen. Maar ook het kamp was uitgedijd, tot er een krioelende mierenhoop was ontstaan. Op de vele hete stoffige zomeravonden stonden de ramen open en kwamen alle nachtelijke geluiden van de buren, links, rechts, boven en beneden je tegemoet. Ook al deed iedereen nog zo zijn best ze te onderdrukken.

‘Ik wil dat jij hem nu neemt. Jij bent zo mooi als de maan. Waarom ben je toch nooit getrouwd? Nee,’ valt ze zichzelf in de rede, ‘als de maan en de sterren. Als je hem draagt zal het zijn alsof ik hem draag.’
Hind weet niet wat ze moet zeggen. Ze kan de schat van haar moeder niet aannemen, maar tegelijkertijd dient ze haar moeders wens te respecteren. En nu ze ziet hoe gelukkig haar moeder is dat ze thuis is gekomen, wil ze haar niet weer teleurstellen. Samen lopen ze naar de spiegel, de kralen die ze om heeft stralen in de ogen van haar moeder.

‘Moeder, ik kan het niet, maar ik zal ze vandaag voor jou dragen,’ zegt ze.
‘Hij zal prachtig staan bij je blauwe jurk. Hij is van jou,’ antwoordt haar moeder, alsof ze haar niet gehoord heeft bevelend. ‘En neem nou snel een douche, je broers en zussen komen.’

Wordt morgen vervolgd

Dit verhaal is afkomstig uit mijn bundel ‘Welkom in het paradijs’, gepubliceerd bij uitgeverij JurgenMaas. Het wordt in delen tegelijkertijd hier en op de site van de uitgeverij www.uitgeverijjurgenmaas.nl en op de site van de Moslimkrant.nl gepubliceerd. Dit naar aanleiding van de ophef die is ontstaan over de documentaire Seks en de Zonde, waarover ik hier mijn commentaar schreef na de laatste aflevering.