Integratie op zijn Nederlands-Indisch

copyright fam. Bennema

copyright fam. Bennema

Mijn grootvader was een van de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog in Nederlands Indie, die vandaag, 15 augustus, de dag van de capitulatie van Japan, worden herdacht. Inspecteur van politie was hij, aangesteld om met slechts 1500 andere Nederlandse commandanten en inspecteurs de orde te bewaren in het enorme eilandenrijk met ongeveer 50 miljoen Indonesiers, in de jaren dertig. Samen met het KNIL ging dat ze niet slecht af. De Nederlandse politie steunde daarbij op een klein legertje lokaal geworven Indonesiers, ongeveer 34.000 man. Zij woonden met hun gezinnen in armoedige kazernes, terwijl de Nederlandse bazen in witte villa’s op hetzelfde terrein bivakkeerden. Op de foto mijn grootvader op de eerste rij te midden van zijn regimentje.

De afgelopen jaren hebben kleinkinderen van kolonialen die ook kinderen zijn van kampkinderen zich steeds meer laten horen, acteur Thom Hoffman bijvoorbeeld hield een masterclass, oud-staatssecretaris Jet Bussemakers schreef een boek. We kregen de verhalen over de gruwelen van de kamptijd van onze ouders mee, maar hoorden vaak veel minder over wat onze voorvaderen nu precies uitspookten in de kolonie.


Zo was het bij ons thuis ook, waardoor ik een scheef beeld kreeg over Japan en de wrede Indonesische vrijheidsstrijders aan de ene kant en het schoongepoetste Nederlandse aandeel in de geschiedenis aan de andere kant. Over de honderdduizenden doden tijdens 350 jaar Nederlandse overheersing van de eilanden en de economische uitbuiting las ik allemaal in wetenschappelijke literatuur. Wij waren toch nooit zo erg geweest als de Engelse en Franse kolonialen? En wreed? Wreed waren alleen de Japanners.

Twee jaar geleden reisden mijn vader en ik door Java en hervonden er Nederlands Indie op de plaatsen die voor hem belangrijk waren. Het Jappenkamp, de erebegraafplaats van mijn grootvader, het ouderlijk huis. Tastbaar werden de herinneringen ter plekke. In Djokjakarta kon ik me op het kazerneterrein ooit onder gezag van mijn grootvader, waar nu een bord met ‘polisi’ hangt, een betere voorstelling maken over hoe gescheiden de wereld van Indonesiers en Nederlanders was.

Nederlanders zoals mijn grootouders gingen alleen met bevriende Nederlanders om, wilden niet dat de kinderen van de politemannen met mijn vader speelden, ze lazen Nederlandse kranten, spraken Nederlands met de bediendes, ze aten door de week aardappeltjes-vlees-groente bereid door weer andere bediendes en vonden dat de christelijke leer de beste was, en dat de Indiers achterlijk waren en dat het de Nederlandse taak was hen te ‘verheffen’. ‘Ver-indischen’ daarentegen was zo’n beetje het ergste wat een Nederlander in de tropen kon overkomen. Allemaal ideeen gebaseerd op superioriteitsgevoelens waarmee de onderdrukking van ander volk werd vergoelijkt. En nog steeds heeft ons land geen verantwoording afgelegd over het koloniale verleden, wat volgens mij weer meespeelt in de discussie over immigranten met andere culturen en geloven nu.

Mijn grootvaders dood was een klap voor het gezin dat hij naliet. Totaal berooid, met uitzondering van de met trauma’s gevulde handbagage, keerden mijn grootmoeder en haar drie kinderen terug naar Nederland. De kleinkinderen van kolonialen nu worstelen met tegenstrijdige gevoelens van loyaliteit aan onze families, van solidariteit met hun leed en tegelijkertijd van schaamte over hun rol in het koloniaal verleden, waar we dichtbij staan.