Couperus drong niet door tot Arabie

couperusfoto(In het kader van het Couperus jaar)

Een paar jaar geleden ging ik naar de boekhandel om de Stille Kracht van Louis Couperus te kopen en zo in de sfeer te komen van mijn non-fictie manuscript over Nederlands Indie. Tot mijn stomme verbazing trof ik in de toch gerenommeerde winkel geen enkel boek van een van Neerlands grootste schrijvers. Nee, ze werden niet goed verkocht, ik kon alleen bestellen. Na enig zoekwerk op het worldwideweb bleek dat ik of all places wel terecht kon bij het Kruidvat: ze verkochten er een box met tien gebonden delen. Opgetogen trok ik naar deze grote chaos drogist en vroeg om deze Couperus box. Het meisje keek me glazig aan en zei: “U bedoelt de dvdset?’ Enfin, tussen de dropjes en het maandverband vond ik uiteindelijk een prachtig gebonden serie, met lint en ouderwets goed geurend naar boek.

Wat ik eigenlijk wil zeggen is dit: dat ik ontzettend blij ben met de hernieuwde aandacht rond Couperus dit jaar. Hij is een van mijn favoriete schrijvers, zijn elegante stijl met neologismen, zijn glasheldere beschrijving van karakters, zijn majestueuze manier van oproepen van sferen. En omdat ik het meeste van hem uit de box dus, al gelezen heb, ging ik op zoek naar wat de schrijver vond van Arabie.

Daarvoor las ik Een dandy in de Orient, Louis Couperus in Afrika van historica Jose Buschman. Maar wat een teleurstelling.
Couperus reisde in 1920-21 een half jaar door Noord-Afrika, vooral Algiers en Tunis. Misschien kwam het omdat hij niet in goeden doen was, hij overleed in 1923. In tegenstelling tot zijn andere werken dringt hij maar niet door tot de kern van het (Arabische) leven en blijft een simpele toerist en toont een slecht journalist. Zijn observaties zijn oppervlakkig omdat hij geen wezenlijke interesse heeft in de bevolking en nauwelijks mensen spreekt, behalve zijn gidsen, die fungeren als de spreekwoordelijke taxichauffeur van de luie moderne journalist.

Ronduit tenenkrommend is zijn vraag of Arabieren nu tot het Aziatische of Afrikaanse ras behoren en pogingen om hen in te delen in typen: deftig, indringerige (waarbij hij handtastelijkheid voor ogen heeft), sentimenteel en ‘gefrancizeerde’. Dat laatste slaat op de aan de cultuur van de bezetter, de Fransen, aangepast. ‘Begrijpen wij ooit wel een ander ras?’ ‘Gaat hun ras vooruit of achteruit, volgens onze Westersche ideeen?’’Zijn zij loom, sloom, energieloos?’ ‘Drukt hen de overheersing, of schikken zij zich?’ ‘Hebben zij moderne wetenschap, kunst, letteren? Ik geloof het niet.’ ‘Vraag het hun dan!’ roep ik vanuit mijn luie stoel. Maar dat hij in tegenstelling tot zijn andere reizen totaal onvoorbereid op pad ging, verbaast hier dan ook niet. Waarom was hij totaal niet nieuwsgierig, dat is mijn grootste vraag. In de Stille Kracht probeert hij wel door te dringen tot de cultuur van de ander.

Nergens toont hij compassie voor de bevolking die wat te stellen heeft met de Franse overheersing: de Fransen vonden het nodig de hele kasba van Algiers af te breken en er straten a la Haussmann aan te leggen. Ze voerden landhervorming in die leidde tot hongersnood, martelden en executeerden naar believen. Maar Couperus is onder de indruk van het opleggen van de westerse beschaving en gecharmeerd van de koloniale architectuur. En uiteindelijk verzucht hij met zijn superieure orientalistische visie: ‘Zij kennen niet onze smarten en verrukkingen, zij kennen niet onze weelde en gemakken, zij weten niets van onze gevoelens en eerzuchten, niets van onze wetenschappen en kunst en het is vreemd om te bedenken, dat zij toch menschen zijn als wij.’
Dat staat er.

De lezer zal niet veel hebben gehad aan de beschrijvingen van Couperus, die in feuilletons verschenen in de Haagsche Post. Nee, Couperus wilde met zijn vooringenomenheid niet echt kennismaken met de bevolking van Noord-Afrika, niet doordringen tot Arabie. Eigenlijk zijn zijn observaties niet anders dan van veel Nederlandse toeristen nu, al is hij niet islamofoob te noemen, de islam is voor hem vooral ‘melancholisch’. Maar de auteur van het boekje meent dat de lauwe beschrijvingen vooral zijn veroorzaakt omdat hij aan zijn wankele reputatie moest denken, hij zou ook bang zijn geweest dat zijn homoseksualiteit uit zou komen. Dat lijkt me een vergezochte verklaring.

Gauw nu maar weer De boeken der Kleine Zielen lezen.