Iedereen die in Oost-Jeruzalem is geweest en het voormalige Arabische paleis de American Colony heeft bezocht, van moslim, jood en christen tot toerist, overvalt het gevoel van eindelijk uit de madhouse van haat en bezetting te zijn ontsnapt en even vrij te kunnen ademhalen. Het liefst in de tuin waarin palm- en citroenbomen staan en een fontein klatert. Dan wel binnen waar ooit Lawrence of Arabia, Gertrude Bell of Winston Churchill rondliepen. Ik spreek hier uiteraard ook voor mezelf.
Toen ik het blad Historia opensloeg en de negatieve tekst las over de grondleggers van de American Colony, dacht ik: meteen rechtzetten en dat slaat niet meer op mijn inmiddels twee en een halve week geleden gebroken been, waardoor ik nu dit soort bladen lees.
Natuurlijk, wat kun je verwachten van wetenschap light zal ik maar zeggen, maar ook daar moet toch worden gecheckt en gedoublecheckt? Mijn oog was gevallen op de mooie plaatjes over Palestina eind negentiende eeuw. Nostalgische foto’s van vissers in het meer van Galilea, de tuin van Gethsemane, van herders rustend onder olijfbomen met uitzicht op Bethlehem en pelgrims die op ezels door de oude stad van Jeruzalem trekken. Enigszins kitscherig ingekleurd, dat wel, maar ze geven een mooi beeld van Palestina, zoals je het zelfs nu nog tegenkomt.
De foto’s zijn gemaakt door de stichters van het huidige American Colony Hotel. Horatio en Anna Spafford arriveerden in Jeruzalem in 1881 vanuit Chicago. Na een serie persoonlijke tragedies (brand, verlies van een zoontje en later hun vier dochters bij een scheepsramp) besloten ze op pelgrimstocht te gaan en zich in Palestina te vestigen om de bevolking ten dienste te zijn. Ze kochten een oud paleis en richtten daar tijdens de oorlogen gaarkeukens in, stichtten ziekenhuizen (Spafford Children’s Centre dat nog steeds bestaat en lang is geleid door de Nederlandse Jantien Dajjani), zetten handwerk coöperaties op voor van Palestijnse vrouwen. Ze hielpen mensen ongeacht afkomst, zowel joden als moslims, en wilden op politiek gebied neutraal blijven.
Juist door hun onpartijdigheid slaagden ze er in om het latere American Colony te maken tot een van de weinige plaatsen in Palestina/Israel waar alle gezindten, alle politieke vijanden bij elkaar komen zonder elkaar de ogen uit te krabben. Het is nog steeds een toevluchtsoord voor journalisten, diplomaten en intellectuelen die in de prachtige tuinen tot vreedzamere gedachten worden verleid.
Vandaar mijn verontwaardiging als ik in het Nederlandse blad lees dat de Amerikanen er alles aan deden om ‘meer joden naar Palestina te laten komen’. En na de dood van Horatio, ‘de groep zich ontwikkelde tot een sekte met Anna als absolute leider’ en ‘de pelgrims moesten van de vroege ochtend tot de late avond hard werken – terwijl Anna en haar twee dochters een luxeleven leidden.’
Het blad Historia heeft er goed aangedaan geen bronvermelding bij te noemen.
Ik heb nog even een foto gezocht van Anna en een van haar goede werken: haar ontvangst van mensen voor de gaarkeuken in 1916. En voor wie echt de feiten wil leren kennen, leze het verslag van de dochter van Anna, Bertha Spafford Vester: My Jerusalem. Een bestseller onder de Jeruzalemieten. En aanbevolen leesvoer.
Tot slot nog een persoonlijke noot. Voor mijn boek De Last van Khalil vond ik een foto van een hamal, een sjouwer, met twee hutkoffers op zijn rug. Ik had er al mijn zinnen op gezet en zocht uit wie het had gemaakt. Het bleek dat de rechten bij de American Colony lagen. Ik maakte een afspraak met Valentine Vester, de 95 jarige beheerder van het archief en aangetrouwde nazaat van Anna en Horatio. Onder het genot van een kopje thee met room, in een van de zijvleugels van het gebouw, liet ik haar de foto zien en vertelde zij mij dat ik het als cover mocht gebruiken slechts met bronvermelding. Na de deal keuvelden we nog wat na en zei ze dat de Colony altijd in buitenlandse, niet joodse of Arabische handen moest blijven. En zo zij het.