Ik pas

Stel, je bent een Afghaanse politieman. Je wordt getraind door Nederlandse politie-instructeurs, opgegroeid in de polder. Je hebt van hen goed leren schieten. En stel dan dat er ineens een talib voor je neus staat, met weinig goede bedoelingen. En achter hem staan er nog veel meer. Het hoeven niet eens talibaan te zijn, maar mensen van wie je het gevoel hebt dat ze je land naar de knoppen helpen.

Dan, ineens, herinner je een contract in je zak. De deal die is gesloten met NL. Hoe grote patriot je ook bent, je hoort hen nu je andere wang toe te keren. Of: even het Binnenhof bellen?

Zo ziet GroenLinks het voor zich. Als het niet zo naief en tragikomisch zou zijn, had ik er hartelijk om moeten lachen. Maar wat me nog het meest tegenstaat in de opstelling van GroenLinks, is de superioriteit die er uit spreekt. Wij gaan het land helpen opbouwen. Zij het zo kort mogelijk, met minimale middelen en maximale bescherming voor ons zelf. Wij weten wat het beste is voor de Afghaanse politieman, zelfs als we van hem een landverrader maken.

Een dergelijke houding, die ook al zichtbaar was in Femke Halsema’s uitlatingen over vrouwen met een hoofddoek (‘Slinger de hoofddoek af!’), laat weinig ruimte om te luisteren naar wat een bevolking zelf wil. En dat voorspelt weinig goeds voor het toekomstige buitenlandse beleid van de partij.

Ik pas. Net als honderden andere GroenLinksers heb ik gisteren mijn lidmaatschap opgezegd. En ga op zoek naar een andere familie.

Kunnen we nu dan ook overgaan tot zaken waar het echt om draait, in plaats van deze linkse navelstaarderij? Ik noem maar een zijstraat, de revolutie in het Midden-Oosten bijvoorbeeld?