(gepubliceerd in de NRC 21 mei 2016) Nederlandse soldaten hakten in 1947 op Zuid-Sulawesi het hoofd af van de Indonesische verzetsleider Andi Abubakar Lambogo. Ze spietsten het op een bajonet en hingen het later aan een paal op de pasar. Dat verhaal moet ook in Nederland bekend worden, vindt Marjolein van Pagee (oprichter en voorzitter van het Comite Nederlandse Ereschulden Jeffry Pondaag en ik – archief en historisch onderzoek – werkten mee aan deze productie).
Jeffry Pondaag (63) ontving ongeveer een half jaar geleden een e-mail uit Enrekang, Zuid-Sulawesi, Indonesië. Of hij de zoon van Andi Abubakar Lambogo kan helpen met het starten van een rechtszaak tegen de Nederlandse Staat. Zijn vader was in 1947 kapitein van het Indonesische Nationale Leger (TNI) en kwam op een gruwelijke manier aan zijn einde. De familie draagt talrijke bronnen aan, militaire Indonesische verslagen, een krantenartikel en memoires van een brigade-generaal aan en er zijn ook getuigen.
Wat is er gebeurd? Diverse Indonesische strijdgroepen op Zuid-Sulawesi (voormalig Celebes) komen begin 1947 bijeen om te vergaderen over betere onderlinge samenwerking in de strijd tegen de Nederlandse militaire bezetting. De beruchte Nederlandse kapitein Raymond Westerling trad in dit gebied van december 1946 tot februari 1947 hardhandig op tegen het felle verzet.
De strijdgroepen hergroeperen zich en willen door sabotage en verrassingsaanvallen doorgaan met de strijd, zo beschrijft een Indonesische krant in 1987. Het plan moet het moreel onder de eigen bevolking opkrikken en duidelijk maken dat het verzet, ook na het wrede optreden en de talloze standrechtelijke executies van Westerling, niet gebroken is.
Kapitein Andi Abubakar Lambogo is een regionaal bekend en gerespecteerd verzetsleider, lid van een vooraanstaande adellijke islamitische familie. (De naam Abubakar verwijst naar de eerste opvolger van de profeet Mohammed.) De groep van Abubakar, Bataljon I, loopt op 13 maart 1947 in een hinderlaag van troepen van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) in het plaatsje Salu Wajo. Tijdens de hevige gevechten raakt Abubakar gewond aan zijn dijbeen, de Nederlandse troepen nemen hem en zijn mannen krijgsgevangen. Daarna wordt Abubakar onthoofd. Die onthoofding komt in diverse Indonesische beschrijvingen voor, maar laat in het midden op welke manier hij precies aan zijn einde is gekomen. Is hij eerst doodgeschoten? Of direct onthoofd?
De getuigen en beschrijvingen uit Indonesische militaire bronnen zijn het eens over het vervolg. Nederlandse troepen nemen het hoofd mee naar de markt in de grotere plaats Enrekang, zeven kilometer verderop. „Het lichaam is op de weg bij Salu Wajo achtergebleven,” verklaart mevrouw Puang Kuneng (87) die nog steeds in Enrekang woont, in e-mails aan Jeffry Pondaag. Ze kan zich die dag nog goed herinneren, ze was een meisje van achttien toen het gebeurde. Ook getuige me neer Bachtiar (86) heeft het hoofd op de pasar van Enrekang met eigen ogen gezien.
Beiden herinneren zich ook de verantwoordelijke voor het gebied, de Nederlandse districtscommandant in Enrekang, kapitein Gerardus August Blume, wiens naam soms ook als Bloumen of Bloemen in de Indonesische bronnen wordt gespeld. Ze schatten dat hij rond die tijd dertig jaar moet zijn geweest. Nederlandse archiefstukken bevestigen dat hij dan 32 jaar is. „Hij droeg een uniform en had een blanke huid,” herinnert mevrouw Kuneng zich. Hoewel zij niet hebben gezien wie de executie verrichtte, houden zij Blume verantwoordelijk omdat hij gezagvoerder was. Dat stelt ook de toenmalige, en inmiddels overleden, Indonesische brigade-generaal Oddang van de TNI in zijn memoires.
Op de pasar dwingen de Nederlandse militairen de krijgsgevangenen om één voor één het afgehakte hoofd van hun leider, dat op een bajonet is gespietst, te kussen. Burgers die in Enrekang naar de markt gingen, onder wie ook Kuneng en Bachtiar, zijn toeschouwers. Daarna hangen de Nederlandse soldaten het hoofd aan een paal. Kuneng herinnert zich dat het hoofd daar twee dagen en een nacht heeft gehangen als afschrikwekkend voorbeeld. Het Indonesische krantenartikel uit 1987 trekt de conclusie dat de Nederlanders dit deden om de „vechtlust onder de jeugd af te laten nemen”.
De familie mag het hoofd uiteindelijk meenemen en begraaft het samen met het lichaam in Enrekang, waar Andi Abubakar Lambogo nog steeds een ereplek op de begraafplaats heeft. Mevrouw Puang Kuneng: „Het volk had een leider verloren, er heerste woede en wrok toen we hoorden dat Abubakar onthoofd was, het was inhumaan.”
Het KNIL moet geweten hebben met wie ze te maken hadden; niet alleen pleegden ze lijkschennis op het lichaam van Abubakar, ook staken ze zijn huis in brand. Kuneng vertelt dat Abubakars vrouw, met wie hij vier kinderen had, protesteerde bij Blume in Enrekang. Maar volgens Kuneng wilde Blume niet naar haar luisteren en heeft hij haar zelfs voor enige dagen gevangen gezet.
Abubakars zoon Malik: „We waren allemaal vreselijk bedroefd en boos, maar wat konden we doen tegen het Nederlandse leger?”
Zowel de getuigen Bachtiar en Kuneng, als de Indonesische bronnen wijzen er op dat Nederland volgens de Conventie van Genève hier een oorlogsmisdaad heeft gepleegd door Abubakar te executeren en zijn lichaam te onteren terwijl hij krijgsgevangen was. Maar omdat er geen getuigen zijn van de confrontatie zelf, blijft onduidelijk wie deze gruwelijke daad nu precies heeft uitgevoerd.
Zij spreken over een barbaarse daad en moord. Bachtiar: „Het was sadisme. Er werd geprobeerd angst te zaaien. Deze gebeurtenis was voor mij de reden om me later aan te sluiten bij het Republikeinse leger om de strijd voort te zetten en mijn land te verdedigen.”
In Zuid-Sulawesi kreeg de beruchte kapitein Raymond Westerling met zijn Depot Speciale Troepen van de militaire leiding tussen december 1946 en februari 1947 volmacht om de opstand neer te slaan op basis van de uitgeroepen Staat van Oorlog. Die volmacht werd ‘noodrechtsbevoegdheid’ genoemd en betekende dat het militair gezag aan Westerling en een aantal van zijn officieren toestemming gaf om het standrecht toe te passen.
Twee dagen en nachten hing het hoofd daar, ‘om de vechtlust onder de jeugd te laten afnemen’
Blume was een van hen, blijkt uit een onderzoeksrapport uit 1954 van de twee juristen Stam en van Rij. Alhoewel die bevoegdheid voor Blume kort daarna werd ingetrokken, breidde het Nederlandse gezag het naar andere officieren uit. Het is niet duidelijk waarom en wanneer Blume deze bevoegdheid precies is ontnomen.
De ‘methode Westerling’ was erop gericht om het verzet koste wat het kost te breken. Dit leidde tot vele eufemistisch genoemde excessen waarbij naar schatting duizenden mensen werden geëxecuteerd. De lokale bevolking moest van het Indonesische gezag, dat slechts werd gezien als een handvol opstandelingen, worden vervreemd. Naast openbare executies, martelingen en het in brand steken van huizen, vonden daarbij als afschrikwekkend voorbeeld soms onthoofdingen plaats. Over Westerling doet een verhaal de ronde dat hij het hoofd van een omgekomen strijder in een vuilnisbak naast zijn bureau bewaarde en dit tevoorschijn haalde om een andere krijgsgevangene tot medewerking te dwingen. En historicus Gert Oostindie maakt in zijn pas verschenen boek Soldaat in Indonesië ook melding van onthoofdingen als lijkschennis.
Nadat de wreedheden bekend werden, zowel bij de Nederlandse legerleiding, het (tijdelijk) Nederlandse koloniale gezag en de procureur-generaal in Batavia, besloten zij in 1948 tot een onderzoek onder leiding van mr. K.L.J. Enthoven, waarin de misdaden uitvoerig zijn beschreven. Hoewel het rapport is aangeboden aan het kabinet-Drees, is er vervolgens niets mee gedaan.
De Nederlandse gezagvoerders waren dus op de hoogte van standrechtelijke executies en met de ‘noodrechtstoestand’ werden deze zelfs gelegitimeerd. Dat beschrijft ook historicus Willem IJzereef in zijn boek De Zuid-Celebes affaire. En zelfs na het heen sturen van Westerling in februari 1947 werden standrechtelijke executies voortgezet. Getallen uit onderzoek van de commissie-Enthoven laten zien dat deze tot in juli 1947 plaatsvonden zonder dat het gezag ingreep. Ontsporingen van geweld als de onthoofding van het lichaam van Abubakar vonden plaats in een periode dat het gezag een oogje toekneep op Zuid-Sulawesi.
De zoon van Abubakar, Malik (72), die ten tijde van de onthoofding vijf jaar was, is bij Jeffry Pondaag terechtgekomen nadat hij in een regionale krant heeft gelezen over zijn comité dat meerdere rechtszaken had gewonnen en dat een tiental weduwen inmiddels schadevergoeding heeft ontvangen. De eerste vraag die Pondaag aan Malik stelt is of de onthoofding van zijn vader ook in beschrijvingen vermeld wordt en of er getuigen zijn die dit kunnen bevestigen. De voorzitter weet maar al te goed dat advocate Liesbeth Zegveld meer kans van slagen heeft als er ook iets op papier staat. Pondaag komt op het idee om een illustrator met de getuigen in contact te brengen en een weergave van de gebeurtenis te laten maken.
Kleinzoon Ricky voert de correspondentie per mail, zijn vader Malik heeft geen internet. In de loop van dit jaar ontvangt Pondaag naast de getuigenverklaringen ook verschillende kopieën van Indonesische boeken en krantenartikelen die de moord op Abubakar vermelden. Er is ook nog een portret uit 1940.
Malik Abubakar wil nu excuses van de Nederlandse regering aan het Indonesische volk in het algemeen: „Ik wil dat zij verantwoording afleggen voor daden begaan tijdens de koloniale periode die in strijd waren met de Conventie van Genève”. Maar in het bijzonder vraagt hij om excuses en genoegdoening voor wat zijn vader is aangedaan. Kleinzoon Ricky Malik (55 jaar): „Als mijn grootvader als krijgsgevangen humaan was behandeld, zou hij nu nog in leven zijn. Dan had hij als kapitein kunnen dienen in het leger, was hij gewaardeerd geweest in Enrekang en had hij zich in kunnen zetten voor zijn land. Zijn dood was een enorme schok voor onze familie. Mijn grootmoeder met haar vier kinderen had ook geen huis meer en moest bij familie inwonen. Het heeft hun leven getekend.”
Jeffry Pondaag zegt niet verrast te zijn door het verhaal over Abubakar. „Deze dingen wist ik allang,” zegt hij. „Hierover hoorde ik in Indonesië al op de lagere school.” Hij groeide op in Jakarta maar verhuisde in 1969 als 16-jarige naar Nederland. Pondaag heeft zich altijd voor geschiedenis geïnteresseerd en kon zich maar niet neerleggen bij de Nederlandse geschiedschrijving die zo verschilt van wat hij in Indonesië had geleerd. „Hier spraken ze over terroristen en extremisten en zeiden ze dat Soekarno had gecollaboreerd. Terwijl zelfs de soapseries die ik in de jaren ‘50 en ‘60 op de Indonesische televisie zag, naspeelden hoe Nederlandse militairen moordpartijen aanrichten en onthoofdingen uitvoerden als deze. Het is tijd dat Nederland ook de Indonesische kant van de geschiedenis hoort.” Hij wil niet generaliseren, maar is wel van mening dat Nederland als land de geschiedenis drastisch moet herschrijven.
Blume ontving in 1947 twee keer de militaire orde van het Bronzen Kruis, op voordracht van het tijdelijk gezag in Batavia vanwege ‘moedig en beleidsvol’ optreden. Een van zijn daden betrof een gevecht in Makassar in 1946 waarbij ‘hij eigenhandig een aantal terroristen neerlegde’ en dat vele ‘dooden, gewonden en gevangenen’ tot gevolg had aan vijandelijke kant.
De tweede onderscheiding werd net voor de actie in Salu Wojo geaccordeerd door Batavia. Het is onduidelijk of Blume al op de hoogte was van de goedkeuring en zich gesterkt voelde in zijn handelen ten tijde van de onthoofding.
In het Nationaal Archief in Den Haag liggen de documenten over Blumes militaire onderscheidingen, type A geclassificeerd, dat betekent dat ze pas in 2028 volledig openbaar zijn en alleen onder toezicht mogen aantekeningen worden gemaakt. De personeelsstaat van Blume in het archief wijst uit dat hij al in 1941 werd benoemd als detachementscommandant in Enrekang. Na zijn gevangenschap in een Japans interneringskamp werd hij in januari 1946 wederom commandant in Enrekang. Blume was geboren in 1915 in Batavia en had zijn militaire opleiding genoten aan de Koninklijke Militaire Academie in Breda. Hij was sinds 1939 op Zuid-Sulawesi gestationeerd. Blume overleed in 1972 in Den Haag.
In 1958 krijgt Abubakar van de Indonesische president Soekarno postuum de eretitel van nationale held toegekend en zijn verhaal leeft nog steeds aan Indonesische zijde.
Twee kapiteins, de een vocht voor het Indonesische Republikeinse Leger en de ander voor Nederland bij het Koninklijk Nederlands Indisch Leger, allebei waren ze begin dertig en beiden werden uiteindelijk gelauwerd voor hun moedige daden. Maar één van de twee is onthoofd, mogelijk onder verantwoordelijkheid van de ander.