Meer aan het hoofd (2)

‘Onderdrukt!’ roept de Nederlandse omgeving als vrouwen met al dan niet een moslim achtergrond besluiten een hoofddoek om te doen. De vraag alleen is: door wie? Fijn dat het leven vaak toch niet zo simpel is als het lijkt. Zie bijvoorbeeld ter illustratie deze foto van een toch wel redelijk zelfbewuste Palestijnse vrouw die bovendien nog wel wat meer aan haar hoofd heeft.

Hierbij deel 2 van het stuk van Beanoor.

”Nu woon ik in het midden van het land. Ik heb bijna al die jaren met moslimcollega’s gewerkt in een islamitische omgeving. Die moslims werden ook mijn kennissen en vrienden. De vriendschappen met de niet-moslims verwaterden. En dat lag, voor zover ik weet, niet aan mij. Misschien dat films als ‘not without my daughter’ een rol hebben gespeeld. Islam werd er niet populairder op. Langzamerhand raakte ik steeds verder vervreemd van ‘de Nederlanders’, mijn eigen familie uitgezonderd.

Ik ben wie ik ben, een Nederlander met hoofddoek. Ik houd van de Nederlandse natuur; van de paden op, de lanen in en vooral van al het water. Ik houd van allerlei Nederlandse karaktertrekjes: stiptheid, directheid, spontaniteit. Maar ik houd er niet van dat Nederlanders minder tolerant worden. Ik voel het aan de manier waarop ik van top tot teen wordt opgenomen, op het schoolplein als ik mijn kinderen op kom halen. Ik hoor het aan de toon waarop de mensen met mij spreken en de woorden die ze kiezen, dat ze eigenlijk op ons neerkijken. Zoals laatst mijn tante zei, dat haar schoondochter op een zwarte school werkte en graag een keer op een school zou willen werken waar de kinderen slimmer waren.

Maar voor de moslims ben ik ook een vreemde eend in de bijt. Ik ben en blijf een stugge en tevens spontane Nederlander – het lijkt tegenstrijdig, maar ik draag beide elementen met evenveel passie uit – met Nederlandse waarden en normen. Ik blijf voor de moslim op een voetstuk staan, omdat ik die bekeerde ben. “Jij gaat zeker naar het paradijs,” hoor ik vaak. Terwijl niemand in het leven kan weten waar hij of zij straks zal eindigen. Als ik naar een lezing ga, komt niemand uit zichzelf op mij af. Altijd ben ik degene die zorgt voor de social talk. Misschien komt het door mijn uiterlijk: ik heb een nadenkhoofd, waardoor ik wel als afstandelijk wordt ervaren. Maar in werkelijkheid heb ik een warme persoonlijkheid.
Ik houd van de gastvrijheid van de moslims; ik houd van de trots; ik houd van de passie. Maar ik houd niet van allerlei cultureel bepaalde gebruiken of gedragingen. Als ik mij moet aanpassen door mijn benen wel of niet over elkaar te slaan, voel ik mij slecht op mijn gemak. Ik houd ook niet van al dat salafistische gekissebis over haram en halal of over wat hoort en niet hoort. Geboden en verboden zijn slechts een tiende deel van het hele islamitische geloof. De gesprekjes blijven over het algemeen oppervlakkig. En zo ook de vriendschappen. Daarom is er ook tussen mij en mijn moslimvrienden ook een afstand ontstaan.

Ik mis de diepgang in de vriendschap; de oprechte belangstelling; de onvoorwaardelijke liefde. Ik blijf echter zoeken. Ik blijf openstaan voor moslims en niet-moslims. Ondanks het feit, dat ik eenzaam onder de mensen ben, voel ik een grote verbondenheid met alles om mij heen. Als wereldburger en schepsel van God voel ik mij geen vreemde eend in de bijt. Ik mag zijn wie ik ben. En zo is het goed.” (bijdrage van Beanoor)