Brief aan Coen Verbraak, maker van ‘Onze jongens op Java’

Beste Coen,

Gefascineerd heb ik eind vorig jaar je tv-serie ‘Onze jongens op Java’ gevolgd. 14 Nederlandse veteranen liet je aan het woord die vochten voor het herstel van de Nederlands-Indische kolonie in onafhankelijk Indonesië. Recht in de camera praatten ze de huiskamer in.

Ze verhaalden van vermoorden of vermoord worden, martelen of vermorzeld worden, van het ontbreken van goede voorbereiding op deze koloniale poging tot herbezetting die de schone naam kreeg slechts politioneel te zijn. In Engeland was de eerste stop van de armzalige reis naar ‘slangen- en apenland’, waar ze uniforms kregen, omdat Nederland ze zelf niet kon produceren. Ik herinnerde mij het verhaal van een van mijn aangetrouwde oudooms en zijn kameraden die er zochten naar beukennootjes omdat ze te weinig te eten kregen. Toch werden deze jongens gebruikt, misbruikt, om onze eer te redden. Al wilden sommigen zelf maar al te graag om te gaan vechten.

De camera registreerde onverbiddelijk hun ouderdom, kwetsbaarheid, in schril contrast met de periode die zich afspeelde toen ze in de bloei van hun leven waren. Je moest wel naar hen luisteren die niet eerder spraken (met uitzondering van Hueting), omdat ze niet gehoord wilden worden of omdat niemand wilde horen.

Ze verhaalden niet alleen over heroïek en misdaad die ze niet zo wilden noemen, maar ook over het dagelijkse leven. De heimwee, het snakken naar nieuws uit Nederland, de slepende slakkengang der brieven, het uitgaan van de verkering. De hang en gang naar de hoeren, de ziekten die ze daarbij opliepen, het uitdelen van de condooms. Maar ook van persoonlijke schuld en boete, van nachtmerries, van twijfel. Anderen boeide dat allemaal niet, ze waren er trots op meegevochten te hebben, ook al hadden ze bloed aan hun handen. Zij zouden hetzelfde weer hebben gedaan.

Gaandeweg verdween het zwart-wit beeld van held of oorlogsmisdadiger, van dader of slachtoffer. Het werd steeds minder makkelijk te roepen dat ze alleen slachtoffer waren van een smerige Nederlandse oorlog die internationaal op grote afkeuring kwam te staan. Want maar al te vaak bleken ze gruwelen te hebben verricht, omdat het moest, of uit wraak en puur sadisme. Of omdat het niemand wat kon schelen. Maar ook kon ik de soldaten niet meer uitsluitend beoordelen als dader: jonge jongens die niet verder hadden gekeken dan de wereld van hun erf, vochten soms tegen hun wil een guerrillaoorlog en plasten daarbij in hun broek.

Bijna 75 jaar na dato krijgt de aanvallende partij in deze oorlog meer smoel, naast de vele journalistieke en wetenschappelijke onthullingen van de laatste jaren. Dat is enorme winst. Het nieuwe plaatje rijmt niet met ons eigen zelfbeeld van volk met nijvere duo-functie van dominee en koopman die daar grootsheden verrichtte. Ons land heeft decennialang de rol van gewelddadige koloniestaat verdrongen.

De serie is een getuigenis van een gekleurder verleden Nederland lang voor zichzelf heeft bedacht. Doordat onze eigen Javaanse jongens deze gedeelde geschiedenis vertellen, verontrust het ons minder. Maar juist om een eerlijker oordeel te vormen over deze oorlog en ons aandeel daarin, moeten we de Indonesiërs aan het woord laten die gespiegeld zijn in deze geschiedenis. ‘L’homme n’est rien d’autre que ce qu’il se fait’, zei Sartre, het gaat niet alleen om onze eigen woordenstrijd of beeldvorming, maar we worden uiteindelijk op onze daden beoordeeld. De veteranen verwoorden hun eigen oorlogsverleden, maar dat was geen afrekening. Aan de andere kant van de geweerloop stonden de Indonesische vrijheidsstrijders, ook mensen van vlees en bloed, ook met liefjes, ouders, gezinnen. En juist onder burgers vielen de meeste slachtoffers.

Het is makkelijk ons te identificeren met wat ons na is. Pas als we ons kunnen verplaatsen in het leven van de tegenstander zal het verhaal van de veteranen compleet worden. Het is geen te verwaarlozen detail om te weten wat de inval betekende voor het dagelijks leven van de Indonesiërs. Velen werden ineens wakker als vijandelijk doelwit, terwijl ze gewoon als burger waren gaan slapen. Het gevoel dat oorlog ineens je leven binnenloopt en ontwricht, wil ik nu ook horen van Indonesische kant. Ook zij hebben recht op kennisoverdracht die tot begrip leidt. Zodat ook het overheersende beeld dat leeft in ons land van peloppers, opgehitste jongeren of communistische rebellen wordt bijgesteld. Zodat we hen niet meer als de vijand zien, maar als medemensen. Het mooie van de serie was juist dat we worden uitgenodigd onze mening uit te stellen en eerst eens goed te luisteren. Maar dat zou ook zo moeten gelden voor de mensen die wij 350 jaar aan ons ondergeschikt hadden gemaakt en weer aan ons onderworpen wilden maken.

Beste Coen, dank voor deze bijdrage aan een eerlijker visie op ons verleden. Ik hoop van harte dat je een serie deel II van de Veteranen maakt en deel III van de Burgers, maar dan in Indonesië. Het verhaal van het gevecht tussen David en Goliath leert ons niets als we alleen de kant van David horen. We kunnen ons verleden alleen echt kennen op basis van feiten. Het is een pijnlijk proces om een beeld op te geven waarop we verliefd waren, een van heldendom, met een superieure cultuur, rijkdom, badend in tempoe doeloe. Het is tijd dat de ratio het van de emoties wint, omdat die een vertekend beeld van de werkelijkheid creëerden. Dat beeld van onszelf biedt geen ruimte voor menselijke gelijkwaardigheid. Terwijl dat juist zo nodig is om volgende oorlogen te voorkomen.

Met hartelijke groet,
Tineke Bennema