Max Havelaar brengt ons niet verder

(gepubliceerd in de Volkskrant 21 februari 2020)

De loftuitingen buitelden over elkaar heen de afgelopen week aan het begin van het Multatuli-jaar. Elsbeth Etty noemt Eduard Douwes Dekker ‘actueler dan ooit’ en Arnon Grunberg schreef een lofzang over de grootsheid van zijn schrijverschap. Multatuli wordt de hemel in geprezen omdat hij het opnam voor Javanen, onderdrukten, vrouwen, arbeiders. Diens alter ego, Max Havelaar, deze originele raamvertelling, bestaande uit brieven, gedichten, een toespraak, een novelle, geschreven in een krachtig, vaak poëtische stijl, zou een zeer revolutionair boek zijn. En dat slechts binnen een maand tijd vervolmaakt.

Hoewel Grunberg er terecht op wijst dat het werk van Multatuli niet vanuit hedendaagse optiek politiek moet worden beoordeeld, is dat precies wat er gebeurt en krijgt Douwes Dekker een romantisch rebels aureool. Maar Douwes Dekker was verre van een revolutionair. Het verbaast mij dat in de euforie van de afgelopen dagen de bekende feiten minder belangstelling hebben gekregen.

Op de middelbare school leerde ik al dat dat het pseudoniem Multatuli (‘ik heb veel gedragen’) enigszins masochistisch was voor iemand die jarenlang in de hiërarchie van Indië had meegedraaid. Ik leerde ook over de andere drijfveren van Douwes Dekker met het boek. Naast de kwestie aan de orde stellen dat ‘dertig miljoen onderdanen worden mishandeld en uitgezogen’ in naam van de Koning was dat ook: eerherstel vanwege zijn overplaatsing, waarop hijzelf reageerde met ontslagname. Dat gebeurde nadat hij zich, vijf weken na zijn benoeming, niet gehoord voelde als assistent resident van Lebak op West-Java. Hij had bij de resident een aanklacht ingediend tegen de regent Karta Natta Negara en eiste diens onmiddellijke verwijdering met het gezin uit Lebak, maar weigerde te verklaren wat de aanleiding was. Vergeten wordt dat Multatuli uiteindelijk in een bestuursfunctie hersteld wilde worden. Binnen het koloniale systeem dus.

Zeker, Multatuli was oprecht verontwaardigd over het onrecht dat de lokale heersers de bevolking aandeden. Maar hij was verre van een antikoloniaal; de Nederlandse aanwezigheid stelde hij niet ter discussie. Historicus H.W. van den Doel schreef in zijn Het Rijk van Insulinde over Multatuli’s ­visie: ‘Het waren vooral de inheemse hoofden die zich in het verhaal als onbetrouwbare en knevelende potentaten ontpopten, wat moest bewijzen dat Indië uitsluitend door Europese ­bestuursambtenaren goed en rechtvaardig bestuurd kon worden.’

Max Havelaar kwam in 1860 uit in de tijd dat er ook met name onder liberalen kritiek ontstond op het pas ingevoerde cultuurstelsel. Dat hield in dat Indonesiërs een vijfde van hun land moesten ­bebouwen met gewassen die aan de
‘Nederlandsche Handelsmaatschappij’ toevielen. Het toezicht hierop van de plaatselijke hoofden was versterkt. Als ­reactie op de Max Havelaar en de discussie breidde Nederland het aantal bestuursambtenaren eind jaren tachtig uit, mocht de lokale top toetreden tot het Nederlands bestuur – zij het met Europese opleiding – en werd geprobeerd de herendiensten van de bevolking te verminderen. Iedere regent kreeg een assistent-resident, die ‘oudere broeder’ werd genoemd. Douwes Dekker kon tevreden zijn. De fundamenten van het kolonialisme waren versterkt en stutten de ­monarchie.

Verstandiger lijkt het me daarom Max Havelaar in al zijn schoonheid op waarde te schatten in zijn tijd. Het boek brengt ons in de huidige discussie over ons verleden niet verder omdat het niet handelt over de essentie van het onrecht: de ­Nederlandse koloniale macht. De schroom die Nederland nog steeds heeft om het hele koloniale verleden inclusief de recentelijk bewezen oorlogsmisdaden te erkennen, zal daarmee door het boek niet overwonnen worden. Dat vereist allereerst het nemen van verantwoordelijkheid voor het vele leed dat de Hollandse aanwezigheid veroorzaakte.

En, om bij de literatuur te blijven: auteurs als Sutan Sjahrir, Pramoedya Ananta Toer en grand old lady Hella Haasse kunnen meer bijdragen aan het actuele debat. Die laatste liet zien, met groot inlevingsvermogen in de onderworpenen, dat de Europese overheersing van een andere wereld vreselijke ­sociale en economische gevolgen had, ook de eigen bestuurders corrumpeerde en uiteindelijk niet meer houdbaar was.