Daden van verzetsmensen dienen niet als verhaal maar als moreel kompas

(Gepubliceerd in de Volkskrant 9 december 2022)

Ze heette officieel Hendrika Maria Catharina Stoffels, maar werd Puck genoemd, of Marietje, Henny, Zus, en dat had alles te maken met het feit dat ze ongeveer anderhalve meter hoog was. En misschien ook wel omdat haar gezicht geschonden was door een gespleten gehemelte en bovenlip waardoor ze een spraakgebrek had. Maar ze was voor de duvel niet bang. En nee, dus ook niet voor de nazi’s.

Het Verzetsmuseum in Amsterdam heeft met een nieuwe tentoonstelling de persoonlijke verhalen van verzetsmensen én nazi’s willen weergeven. Verhalen vertellen, vanuit allerlei perspectieven, is de inmiddels norm en consequentie van een overgeïndividualiseerde maatschappij, waarin gevoelens, ervaringen van ieder evenveel wegen, waarin ieder gelijk is en de gemeenschappelijke overeenstemming over normen en moraal totaal is verdwenen. Intussen brak er ophef uit over het feit dat het museum de term ‘verzetsheld’, met redenen, niet meer gebruikt. Maar, dat deed het museum al langer niet.

Ik ging op onderzoek uit naar het verzetsverleden van mijn ongetrouwde oudtantetje, van wie ik veel hield en die regelmatig bij iedereen logeerde, die uitbundig spontaan was, die de gesprekken domineerde en nooit van haar gedachtenlijn afweek. Zelf vertelde ze hier maar bar weinig over. Van nature recalcitrant, had haar handicap die karaktereigenschap alleen maar versterkt. 

Al op jonge leeftijd ondergaat ze operaties waardoor haar schisis minder prominent wordt, maar zichtbaar blijft. Haar moeder voedt haar weerbaar op,  zonder extra beschermende aandacht, zonder zelfmedelijden: ‘Je moet jezelf nooit zielig vinden. En als ze je slaan, dan sla jij terug.’ Later zou Puck tegen een zwager zeggen: ‘Het heeft geen zin ’s nachts jankend en alleen over straat te lopen.’

Op foto’s uit haar jeugd straalt de levenslust van haar gehavende gezichtje, omkranst door een bos haar gevangen in grote strikken. Ze is jongensachtig, een doener, houdt van mensen om zich heen, maar moet wel altijd haar zin hebben. Bij het zoeken naar een opleiding in de verpleging stuit Puck op een hobbel. Leidinggevenden vinden haar aangeboren gebrek niet ‘hygiënisch’, temeer daar ze intern zou wonen. Ze legt zich er niet bij neer en krijgt haar zin. In de verpleging ontmoet zij de een collega, Albertje ‘Aad’ Kwast, zes jaar ouder, drie koppen groter, met wie ze gaat samenwonen. Over de status van de relatie is nooit gesproken.

Het opkomend nazisme en de bezetting zijn haar een gruwel. Ze bekvecht openlijk met een NSB’er op straat, de aanleiding is niet duidelijk. Op 11 september 1941 vallen Duitsers haar kamer in het ziekenhuis binnen en treffen er een grote hoeveelheid ‘deutschfeindliche Schrifte und Flugschriften’ aan die ze voor een deel zelf ‘hergestellt’ heeft met als doel te worden verspreid.

In het Nationaal Archief speurde ik verder, en lees ik op anderhalf gelinieerd notitievel in haar zeer leesbare, wat vierkante handschrift haar feitelijke relaas, zonder woede of emotie. Deze toelichting was noodzakelijk voor een naoorlogse vergoedingsaanvraag voor slachtoffers van de nazi’s. ‘Mijn gevangenneming geschiedde door ontbieding in ‘het Scholten Huis’ te Groningen bij Lehnhoff.’ 

SS’er Robert Lehnhoff, oftewel de beul van Groningen, richtte dit pand in als hoofdkwartier van de SS en maakte het een beruchte verhoor- en executieplaats. Na de Tweede Wereldoorlog kreeg hij de kogel vanwege zijn oorlogsmisdaden. Lehnhoff had ook opdracht gegeven haar kamer te doorzoeken. Puck blijft er ‘enkele’ dagen, ‘in een wachtlokaal zonder bed’ en wordt overgebracht naar het Huis van Bewaring in Groningen en vervolgens naar de strafgevangenis in Scheveningen. Naar haar baan in Groningen zou ze niet meer terugkeren.Ze komt er met een proces en veroordeling tot drie maanden onvoorwaardelijk nog genadig af. 

Dan verhuist ze naar Amsterdam en krijgt een baan als maatschappelijk werkster voor kinderen met psychiatrische problemen. Al is ze voorzichtiger, haar verzetswerk breidt zich uit. Haar Amsterdamse fiets fungeert soms als wapen en vluchtmiddel als het haar te heet onder de voeten werd en brengt die haar bij familie brengt om onder te duiken. Soms neemt ze haar kleine nichtjes mee op de fiets: ze moeten dan hun beentjes diep in de fietstassen stoppen. Die bleken zaten vol te zitten met verzetskranten. Of ze ‘leent’ de meisjes voor een treinreis, samen met een Joods kind dat ze naar een onderduikadres brengt. De nichtjes moesten de aandacht afleiden. Een van de Joodse kinderen was een stil jongetje met een blauw en een bruin oog.

Puck vertelde me ooit dat het een collega was die haar had verraden. Haar woede was nog steeds vers. De discussie of ze een verzetsheldin is, vind ik niet zo relevant. Doet haar persoonlijke verhaal ertoe? Nee, een mens heeft verschillende identiteiten, afhankelijk van zijn omgeving. Ze was juist een meester in het overwinnen van emoties, van haar persoonlijke identiteit. De hedendaagse obsessie met persoonlijkheid en emotie leidt af van de essentie van wat nodig is om tot handelen te komen. Zoals Sartre zei: l’homme est ce qu’il se fait (een mens is wat hij van zichzelf maakt). Voor mij vertegenwoordigt zij de vier kardinale, universele deugden: moed, wijsheid, rechtvaardigheid en zelfbeheersing. Niet haar persoon, maar haar daden dienen als voorbeeld te worden gesteld.  Al in 1985 verklaarde oud-verzetsman en medeoprichter van het Verzetsmuseum Joop Wolff dat het nieuwe museum beslist geen helden wil vereren zonder iets af te doen aan heldhaftige daden.  Ik ben mijn tante niet, maar hoop dat ik net als zij mij verplicht zal voelen me te verzetten tegen dergelijk onrecht. Haar daadkracht is voor mij een moreel baken in de oceaan van menselijke verdorvenheid in de Tweede Wereldoorlog. En nog steeds.


 [