(Dit is het vierde deel van mijn dagboek uit Jeruzalem- al Ram, waar ik een week verbleef, het hele dagboek verscheen op 18 december in Trouw)
Woensdag
Ik word gewekt met het geluid van de motor die verbonden is met de waterput onder het huis. Mijn andere zwager die ook gekomen is om ons te zien en logeert op zijn oude etage van het huis, is druk bezig dit water op te pompen naar de reservoirs op het dak die vervolgens de leidingen weer vullen. We kunnen douchen! In een nutshell geeft het de verhoudingen in het conflict weer: Israël beheert volledig de waterbronnen in bezet gebied en de distributie valt negatief uit voor de Palestijnen die kampen met grote tekorten in de zomer. Gemiddeld gebruikt een Israëli vijf keer meer water dan een Palestijn.
Wat later op de ochtend drinken we met mijn jongste zwager koffie samen op het dak. De heuvels rondom kleuren goud. Ook hij heeft overwogen om de Israëlische nationaliteit aan te vragen. Hij werkt in een Israëlisch ziekenhuis, en was bang om zijn verblijfsvergunning te verliezen door in dit huis te blijven wonen. Vandaar dat hij verhuisd is met zijn drie kinderen en een vierde op komst, naar een piepkleine woning binnen Jeruzalem.
‘Ik heb de naturalisatie formulieren nog thuis liggen, voor mij, mijn vrouw en de kinderen. Maar ik heb ze niet ingevuld. Want wat zijn de consequenties? De situatie is zo onduidelijk, ik kan nu gewoon geen ingrijpende beslissing nemen. Dat is ons lot, we wachten al zo lang op een oplossing. Als er ooit een Palestijnse staat zou komen, en ik heb de Israëlische nationaliteit, dan mag ik misschien niet meer in Palestina wonen. We denken erover om naar Dubai te vertrekken, omdat het leven hier zo slecht is, maar daar zullen ze me ook niet accepteren met Israëlische papieren. Ik weet echt niet meer wat ik moet doen.’
‘s Avonds klinken schoten. Mijn zoon en ik halen onze schouders op. Vast een trouwpartij.
Donderdag
We mogen de auto van mijn schoonvader lenen en rijden naar Ramallah. Booming business, waar al Ram dood is, schieten hier wolkenkrabbers en shopping malls uit de grond. Maar het is schijn, de rest van Palestijns gebied is er economisch erg slecht aan toe door de beperking van bewegingsvrijheid door de afscheidingsmuur en checkpoints. Investeringen blijven uit waar een politieke oplossing op zich laat wachten.
Meubels staan langs de vierbaans weg uitgestald om klanten te trekken. Half onder het stof, half onder gescheurd plastic. Het wordt een mooie kiek op een van de banken, de eigenaar ligt even verderop onder een parasol op zijn eigen driezits ligt te maffen.
We rijden langs het vluchtelingenkamp Kalandia waar ik een bezoek wil brengen aan een Italiaanse schoonzus en haar Palestijnse man, die jaren in de VS hebben gewoond. Ze zijn onlangs teruggekeerd hoorde ik om hun ID veilig te stellen. In de nauwe straatjes van het kamp raak ik de weg kwijt. Gelukkig weet iedereen waar het huis van Abu Nigme is, maar als ik er aankom blijken ook zij pas te zijn verhuisd naar Jeruzalem. Kalandia is ten slotte West Bank, ik had het kunnen weten.
Vanavond zijn we uitgenodigd bij een van de andere zes schoonzussen, ze woont sinds enige tijd in Kfar Akab, in de buurt van Ramallah, nadat ze verhuisd is uit al Ram. Ook haar huis daar staat leeg. En dat was een goed besluit stelt ze: ‘Ik werd een paar maanden geleden gebeld door een Israëlische functionaris, hij wilde checken of ik daadwerkelijk hier woon. Ik was niet thuis en vroeg of we een afspraak konden maken. Ze zeiden: morgen om 6 uur ‘ochtends. Ze kwamen en maakten foto’s van de keuken, van de inhoud van de koelkast, ze vroegen waar iedereen sliep. Gelukkig is onze Jeruzalemse identiteitskaart veilig gesteld.’ Allah is genadig zegt iedereen opgelucht.
Mijn schoonvader, die natuurlijk ook is uitgenodigd, kijkt me aan en zegt: ‘Van alles hebben we twee: twee huizen, een in Jeruzalem en een in de West Bank; we hebben een Palestijnse tijd en een Israëlische tijd; een Palestijnse telefoon en een Israëlische, we hebben een Hamas regering en een Fatah regering, ‘ en dan met een schalkse blik op zijn vrouw: ‘maar een tweede vrouw erbij dat kan dan weer niet.’ ‘Zo is het’, beaamt zij terwijl iedereen buldert van het lachen. Het is de laatste avond. In de verte klinken weer schoten.