(het complete dagboek (hier vind je het begin) verschijnt in iets andere vorm een dezer dagen in Trouw)
Als ik de volgende dag een krant ga kopen in Saleh al Din Straat, wat de Palestijnen ooit de Champs Elysée van Jeruzalem noemden, herkent de eigenaar me en praten we als goede vrienden. We hebben er ruim een uur over gedaan om Jeruzalem te bereiken met taxi en bus. Voor de bouw van de muur was dat twintig minuten.
Er is nog een reden dat Palestijnen uit Jeruzalem de nationaliteit aannemen zegt hij:
‘Heb je gezien hoe het met de Arabische lente is afgelopen in Syrië en Egypte? Als Hamas en Fatah de kans zagen, waren ze elkaar hier ook te lijf gegaan. Israël zorgt er tenminste voor dat ze elkaar niet uitmoorden. Als ik hoor wat beide kanten over elkaar zeggen, dan word ik gewoon bang.’
‘We zullen de identiteit van ons land moeten kiezen, seculier of religieus; een wandelstok houd je niet in het midden vast, maar onze leiders zijn de slechtste die je maar kan bedenken. We hebben een president die geen verkiezingen wil uitschrijven en onrechtmatig aan de macht is. En er zijn alleen nog groepen die tegen elkaar vechten, zoals overal in het Midden-Oosten. Ons volk heeft de mond vol van democratie, maar we slagen er niet in om zo te functioneren, noch in parlement, noch sociaal, noch thuis.’
Ook hij voelt zich opgesloten. Jeruzalem komt hij niet meer uit. ‘De kwaliteit van leven is hier zo slecht. Van huis naar werk en van werk naar huis. Ik heb geen zin om naar zee, naar Tel Aviv te gaan waar ik Israëli’s tegenkom en naar Ramallah of Bethlehem reizen is een onderneming vanwege de muur. Jeruzalem is geïsoleerd. Maar weggaan, nooit.’
We zijn uitgenodigd bij een van mijn zes schoonzussen voor het avondeten en onder een niet aflatende stroom van gerechten, versnaperingen en drankjes praten we bij. De acht dagen oude kleinzoon van mijn schoonzus wordt trots getoond. Ingebakerd ligt hij dwars op bed in diepe rust. Mijn zwager Noer is loodgieter van de al Aksa moskee en laat op zijn mobiele telefoon foto’s van de jongste rellen zien op het plein ervoor. Kolonisten hebben de voor moslims derde heilige moskee bestormd en wilden er een school stichten. Noer is woest dat de Israëlische soldaten niets deden om de kolonisten tegen te houden en zegt dat het de Palestijnen zelf waren die de deuren van de moskee wisten te sluiten: ‘Ze hebben er niet genoeg aan om ons land in te nemen, onze hoofdstad, ze willen zelfs onze heiligdommen.’
Als we terug zijn vind ik op het internet inderdaad bevestiging van de trend van naturalisaties: sinds een paar jaar zijn dat honderden aanvragen en het aantal groeit, vertelt een woordvoerder van het Israëlische Ministerie van Binnenlandse Zaken waar de aanvragen worden ingediend. Sinds de bezetting van Oost-Jeruzalem heeft Israël van ongeveer 20.000 Palestijnen de identiteitskaart afgenomen.
En dan hebben we nog klein leed in huis. De wc wil niet meer goed doorspoelen, de waterdruk is te laag. Ik vrees dat we morgen zonder water zitten. Met het laatste straaltje in de badkamer poets ik mijn tanden. Het spoelwater vang ik op in een teiltje en dat giet ik in de wc.