Die gedeelde en eerlijke koloniale historie moet nog worden geschreven

Mijn vader, een kind met de zilveren koloniale lepel in zijn mond geboren, kreeg van zijn ouders in het Indonesië van de jaren dertig op het hart gedrukt toch vooral niet te spelen met ‘inheemse’ kinderen van de politiekazerne achter het huis van de Nederlandse politie-inspecteur. Hij zou maar ‘verindischen’.

De Nederlandse planterselite in Suriname werd gewaarschuwd voor ‘vernegeren’. Uit ‘verindischen en vernegeren’ spreekt angst voor en weerzin tegen gelijkwaardig samenleven met de overheerste volkeren. Die gevoelens kwamen voort uit de ongelijke machtsverhouding van dominante minderheid en een uitgebuite meerderheid. Integratie zou dominantie ondermijnen.

Als we kijken naar de koloniale geschiedenis, dan heet die in Nederland nog altijd ‘gedeeld’ te zijn met Indonesie of met Suriname. Maar bestaat die gedeelde historie wel?

De commotie over de Bersiap is slechts één voorbeeld van hoe Nederland als door een eigen gemaakt filter gewend is geweest naar zijn geschiedenis te kijken. Daarbij hoort eigen terminologie gericht op uitsluiting, bijvoorbeeld ook het woord ‘peloppers’, de denigrerende term waarmee Nederlanders Indonesische rebellen en vrijheidsstrijders afdeden. Woorden doen er nu net zo toe als toen. Indonesiërs en ook Surinamers kregen een stempel van kleur: mulat, mesties, kasties, poesties. De ‘niet-Europese’ bevolking van Indonesië was juridisch gecategoriseerd in ‘inlands’ en Europees, Chinezen en Arabieren vormden een tussenrang. En het discours van de machthebber bestendigde zo de machtsverhoudingen in de Oost.

Mijn vader ontsnapte na de Japanse capitulatie ternauwernood aan de aanvallen op het Ambarawa kamp waarin hij geïnterneerd zat. Maar hij gaf later toe dat zijn visie op de Indonesische opstand, van de ‘peloppers’ slechts als wraaklust en opgehitst door Japanners, van zijn ouders kwam. Natuurlijk schreven Indonesiers geen eigen geschiedenis.

In de West zijn de woorden die mensen indeelden en uitsloten nog pregnanter. Planters categoriseerden mensen ook naar gebruik: ‘veldmeid’ of ‘veldneger’, ‘timmerneger’, of ‘huisslaaf’. Slaafgemaakte mensen waren ‘boedel’, ‘stuks’ of ‘koppen’ en vormden een ‘slavenmacht’. Op zijn hoogste waren ze kinderen, soms ‘tusschenmensen’ of ‘inboorlingen’. Als ze vluchtten heetten ze ‘wegloopers’, moesten ze worden gevangen en neergeschoten en dan waren ze niet gewond maar ‘aangeschoten’. Martelen heette ‘tuchtigen’. Over brandmerken ontstond onlangs nog een discussie, nadat op basis van een WC-eend constructie een bron van één planter was aangehaald die zou verklaren dat slaafgemaakten het allemaal wel prima vonden. Zonder ook maar één slachtoffer te noemen. Maar daarnaar hebben historici nooit ook maar enig onderzoek gedaan.

Het debat over emancipatoire geschiedenis kost tijd. Schoorvoetend heeft de koning moeten toegeven dat er na 75 jaar sprake is geweest van oorlogsmisdaden in Indonesië. Het heeft lang geduurd voordat het woord ‘neger’ algemeen is vervangen door zwarte en sommige mensen menen nog steeds dat blank tegenover zwart een neutrale term is. Het is pijnlijk toe te geven dat de algemeen aanvaarde visie op de geschiedenis niet alleen gekleurd, racistisch en eenzijdig was, maar ook feitelijk niet klopt. En historici hebben een bewust en onbewust vertekend beeld gegeven van een getroebleerd verleden dat voor objectief doorging. 

Veel van bovenstaande terminologie is tot voor kort ook door Nederlandse historici gebezigd. De witte Nederlandse stem heeft de boventoon gevoerd, of dat is in de wetenschap of de politiek, in de Oost of in de West. Indonesiërs en slaafgemaakten waren geen partners, geen onderwerp van studie. Ze vormden middelen en boedel van en voor de koloniale macht. Welke geschiedenis versie is er dan om te delen? Sterker nog, de authenticiteit van de weinige door slaafgemaakten uit Afrika zelf vertelde verhalen, zoals van Olaudah Equiano, William Brown, Kossula Oluale, is internationaal door witte historici in twijfel getrokken. Zodat hun schreeuw over onrecht niet tot het westerse bewustzijn hoefde door te dringen.

Ambassadeur Koos van Dam schreef in zijn memoires over Indonesië dat ‘een gedeelde geschiedenis’ een illusie is. Dat suggereert gelijkwaardigheid. Maar er is veel meer schriftelijk materiaal over het witte aandeel in de koloniale geschiedenis dan van de onderdrukte volkeren. Dat zet hun historie op achterstand en er zal meer moeite voor moeten worden gedaan om deze bloot te leggen.

Gelukkig worden steeds meer nieuwe bronnen ontsloten. De Volkskrant vraagt Indonesiërs naar hun kijk op de bezetting van hun land. Het echtpaar Sally en Richard Price schreef schitterende oral history van nazaten van gevluchte slaven. Het Comité Nederlandse Ereschulden legde mondelinge getuigenverslagen over Nederlands geweld in Indonesië vast. De Black Archives zijn opgericht. Slavenregisters gedigitaliseerd. Beter spreken we voorlopig over een ‘opgelegde’ (nogmaals Van Dam) versie van historie aan de andere partij. En moet de voormalig witte kolonisator nederigheid betrachten en zelf bijscholen. Juist in tijden waarin die aloude superioriteitsgevoelens weer de kop opsteken.