Louis Couperus zuchtte mee met de Moor

Een zucht die een eeuwigheid duurt. Volgens de overleveringen werd deze uit het diepst van een ziel geslaakt op 2 januari 1492 door koning Mohammed Abu Abdallah XII na de overgave van Granada. Kort daarvoor had hij de sleutels van zijn islamitische stad overgedragen aan het fundamentalistisch, fanatiek de inquisitie uitvoerend, katholieke koningspaar Isabella van Castilie & Ferdinand van Aragon. Vervolgens reed hij met zijn armetierig geworden slierterig gevolg de stadspoorten uit en een bergpas over, die vanaf die dag werd getooid met de naam Puerto del Suspiro del Moro (bergpas De Zucht van de Moor). Een keer keek hij om, naar zijn stad, en deed zijn beroemd geworden ding. We weten niet of hij vooral moest zuchten om zijn eigen lot of om het einde van de staatkundige moslim aanwezigheid in Europa. ‘Huil als een vrouw om wat je als een man niet kon verdedigen’, beet zijn wraakgoddelijke moeder, hem toe. Mo had zich niet zo’n vechtersbaas getoond als zijn vader. Dat kon er ook nog wel bij. Maar die zucht, die werd wereldberoemd.

Ik las over hem in een historisch boek over Andalusie en raakte gefascineerd door het dubbele drama van verlies. Op internet zie ik dat ik niet de eerste ben: er zijn schilderijen, boeken en toneelstukken (van Rushdie tot Benali tot Couperus) gewijd aan deze tragische vorst wiens naam werd verbasterd tot Boabdil.

Nu beschouw ik Louis Couperus als de Tolstoj van Neerlandse bodem, met zijn psychologische diepgang weergegeven in een elegante schrijfstijl. Dat, in combinatie met mijn honger naar kennis over de zieleroerselen van Boabdil deed me de net eerste druk van De Ongelukkige bestellen, die net iets ouder is dan een eeuw (het verscheen in 1915).

Voorpret is de halve pret, wat een strak ontwerp op het linnen kaft en wat een heerlijke stoffige geur steeg er op uit de ongelijk afgesneden dikke bladzijden, die vanuit de boekenkast zelf getuigen waren van een eeuw geschiedenis wellicht in een Haags herenhuis. En inderdaad, Couperus’ barokke stijl is schoon, onnavolgbaar en past goed bij het leven vol kleur. Genieten van poetisch proza, met veel alliteraties, binnenrijm. En wat houd ik van zijn neologistische werkwoorden. ‘…en de bleeke berglijnen blauwden, golvende, naar den einder weg, en de stad grauwde goud beneden zijn blik.’

Maar teleurgesteld ben ik in de eendimensionale karakters die zich maar niet ontwikkelen. Was het juist niet Couperus’ grootste kracht, de beschrijving van de personages zodat ze personen worden die je kan tegenkomen in het echte leven? Boabdil, de ongelukkige uiteraard, is een aarzelende slappe bangebroek, zijn moeder Aisha oorlogszuchtig en bloeddorstig, zijn mooie vrouw verleidelijk, maar passief, Isabella is de christelijke variant van Aisha, al komt zij van alle karakters het best uit de verf, omdat Couperus haar ook een paar twijfels gunt over de gewoontegetrouwe wraak op de moslimbevolking (brandstapel, vierendelen, wat al niet).

Couperus reisde door Andalusie twee jaar voordat het boek verscheen. Hij zou ook later Noord-Afrika bezoeken en daar feuilletons over schrijven, maar het continent beviel hem niet. Jose Buschman, schreef er al eerder over in, Een dandy in de Orient, Louis Couperus in Afrika. Waar in zijn andere werken die zich afspelen in Nederland de determinatie van personen door hun achtergrond en omgeving centraal staat, wijt hij in het oosten alles aan de islam, die hij maar niet doorgrondt. En natuurlijk, kunstenaars en religies verdragen elkaar niet altijd goed. Hij beschouwt islam als een overbodig fatalistisch geloof dat mensen passief en lui maakt. Aristocraat als hij was kon hij bovendien zich er niet toe zetten om op moslims en Arabieren af te stappen en praatjes te maken. Wellicht speelde de taalbarriere een rol, Nederlands Indie ging hem beter af. Liever haalde hij zijn info uit reisgidsen.

Buschman wijt de oppervlakkige weergaven aan het feit dat Couperus de opdracht had gekregen om lichtvoetig en aantrekkelijk voor een breed publiek te schrijven. Hij had bovendien geld nodig. Dat overtuigt niet echt. Het is geen verklaring voor het gebrek aan Couperiaanse diepgang van De Ongelukkige, dat eerder verscheen dan de feuilletons. Flora en fauna van Andalusie hadden zijn interesse; de kunstvoorwerpen, architectuur konden hem bekoren. Maar de bergpas naar de ziel der Moren en Arabische moslims trekt hij helaas niet over. ‘Begrijpen wij ooit wel een ander ras?’ ’Zijn zij loom, sloom, energieloos?’ ‘Hebben zij moderne wetenschap, kunst, letteren?’ Ik geloof het niet.’ (p.115 uit de Dandy)

Maar waarom vroeg hij het hun dan zelf niet? Waarom blijven zijn verbeelding, verwondering en nieuwsgierigheid uit?
Even verderop geeft hij zelf het antwoord ‘.. het is vreemd te bedenken dat zij toch menschen zijn als wij’ (p.114) Je hoort hem zuchten. Maar misschien maakt zijn houding Couperus weer modern, hij, die door Moor en moslim de mensch niet meer zag.