Oorlogsmisdaden wegen zwaarder dan verjaring

(gepubliceerd in Trouw, 10-10-2019)

Hoe vaak moet je rechtszaken verliezen op dezelfde gronden? Ik tel er een zevental inzake het dossier Nederlands Indië. Vorige week kwam er weer een bij: het gerechtshof in Den Haag oordeelde dat oorlogsmisdaden van Nederlandse militairen in Nederlands Indië in de periode 1945-1949 niet zijn verjaard. Kinderen van standrechtelijk geëxecuteerde mannen uit Zuid-Sulawesi zijn wederom in het gelijk gesteld. Verjaring is de rode draad die door alle rechtszaken loopt welke sinds 2011 zijn aangespannen door het Comité Nederlandse Ereschulden van Jeffry Pondaag, bijgestaan door advocate Liesbeth Zegveld. En die ze allemaal wonnen. Er ontstond een patroon: de Staat verloor, ging in hoger beroep, traineerde, en bracht telkens verjaring naar voren bij de verdediging. Op hun beurt wezen zowel de rechtbank als het hof die claim stelselmatig af.

Ook nu was het hof glashelder en oordeelde snoeihard dat Vrouwe Justitia’s balans zwaarder weegt aan de kant van oorlogsgeweld dan die van verjaring: ‘vooral de buitengewone ernst en de grote mate van verwijtbaarheid van het gebruikte geweld het beroep op verjaring in de weg staan.’

Zal dit nu de laatste zaak zijn?

Even op een rij. De eerste zaak betrof het dorp Rawagede op Java: in het historische vonnis in 2011 stelde de rechtbank de Staat Nederland aansprakelijk voor het bloedbad in Rawagede waarbij honderden mannen standrechtelijk werden geëxecuteerd. De vrouwen die de zaak aanspanden kregen recht op schadevergoeding.
In 2013 eisten weduwen én kinderen van geëxecuteerde mannen, nu uit Zuid-Sulawesi, genoegdoening. De rechtbank vonniste in 2015 in het voordeel van zowel de weduwen als de kinderen en Nederland ging in hoger beroep tegen het vonnis voor de kinderen. Maar ons land talmde met uitbetaling van de vergoeding aan deze weduwen. Het Comité spande voor de vrouwen weer een rechtszaak aan die het won.

In andere zaken dagvaardden in 2015 mevrouw Tremini en de heer Yaseman de Staat voor zaken van verkrachting en marteling. De rechtbank stelde Nederland aansprakelijk, waarop ons land wederom in hoger beroep ging. Ook in hoger beroep kregen beide Indonesiërs gelijk. Tremini ontving een schadevergoeding, maar van Yaseman eiste de Staat meer bewijs. Tijdens het lopende proces, in 2017, overleed hij. Ondertussen opperde Zegveld een collectieve schadevergoedingsregeling, maar ook die wees de Staat af.

En zie, deze maand stelde het hof in hoger beroep de kinderen uit Zuid-Sulawesi in het gelijk. Tevens dienden de nabestaanden van Yaseman een vergoeding te krijgen. Het is bitter dat hij zijn genoegdoening niet meer heeft mogen meemaken doordat de Staat hoopte dat met het verdwijnen van een generatie oorlogsslachtoffers de oorlogsmisdaden in de doofpot konden worden gestopt. En er geen uitkeringen hoefden te worden uitbetaald.

Al bijna een decennium duurt deze afgang en vernedering van de Staat en de lijdensweg voor betrokkenen. De rechtszaken van de eisers werden steeds diverser en breidden zich uit van een aanklacht van weduwen van een dorp, naar kinderen en nabestaanden en ten slotte tot individuele Indonesiërs die aan geweld blootgesteld werden. De procesgang is het gevolg van het uitblijven van een collectieve regeling door de politiek. Van het uitblijven van erkenning van verantwoordelijkheid. Van het uitblijven van erkenning aan nationale schuld. Nu vrouwen en kinderen van geëxecuteerden en de overlevenden die zijn gemarteld en verkracht allemaal aan de goede kant van de geschiedenis blijken te staan, zou de Staat bij zichzelf te rade moeten gaan of een collectieve regeling niet beter is. Het is al veel al te laat. Maar Nederland kan nog iets goedmaken aan de kleine groep nabestaanden en getuigen. En anders is Jeffry Pondaag nog niet klaar.