Elke zin raak in het stuk van Ramsey Nasr zaterdag in NRC (ook te vinden op zijn blog, hier). Steeds ongemakkelijker voelde ik me worden bij het lezen ervan: zo doorgeslagen in ons begrip van vrijheid zijn we, dat het hol is geworden en we het niet meer herkennen als anderen het voor zich opeisen.
Ik moest terugdenken aan een Libanese kunstenares die ik ooit in Amsterdam interviewde. Het was op het hoogtepunt van de Libanese burgeroorlog en ik vroeg na afloop van het interview of ze zich niet opgelucht voelde dat ze even uit het armageddon had kunnen ontsnappen. Haar antwoord zette me totaal op het verkeerde been: ”Ik voel me vooral schuldig. Schuldig omdat ik mijn familie en vrienden in de schuilkelders heb moeten achterlaten. Omdat ik er niet ben om hen te troosten. En omdat ik er niet ben om het gevaar samen te trotseren. Je draagt de oorlog altijd en
overal met je mee”. Voor mijn oppervlakkigheid en gebrek aan inlevingsvermogen schaamde ik me toen.
Vrijheid in het westen is leven zonder bindingen, beperkingen, zonder grenzen. Nasr stelt dat het buiten onze polder en Europese grenzen is: leren leven met je ongemakken. Een Palestijn die ik ooit sprak zei het zo: ”Waar ik het meeste naar verlang? Naar het moment dat ik geen problemen meer heb.” Meer hoefde hij niet.
In de Arabische wereld snakken ze naar waardigheid, gerechtigheid, een einde aan de vernederingen van heersers die onderdanen dwingen iets te doen dat ze niet willen.
In het westen snappen we niet meer dat vrijheid betekent ons binden, want solidariteit vraagt wat van je. Dat geldt voor onze hele samenleving, van rechts tot links. Als enige invulling van die leegte hebben zelfs de linkse partijen maar een alternatief: nog meer vrijheid. Een begrip dat bij ons is verworden tot een obsceen circus rond
jezelf. Wie brengt ons de schaamte weer terug?