Nikolaos van Dam laat zien dat recht en realisme niet strijdig zijn

Bij het lezen van het net verschenen boek van Nikolaos van Dam ‘Granaten en minaretten. Een diplomaat op zoek naar vrede in de Arabische en islamitische wereld’ , moest ik denken aan het American Colony Hotel in Oost-Jeruzalem. Een oud Ottomaans paleis, rond een binnenplaats met fontein, waar palmbomen en weelderige bloemen in potten groeien. Dé place to be, een zeer geliefde ontmoetingsplaats voor rijke gasten en vooral diplomaten van alle gezindten en nationaliteiten. In de luwte van de grote conflicten in het Midden-Oosten werd hier heel veel bekokstoofd met betrekking tot de vrede, die eens, ooit, zal moeten uitbreken. Het was en is een oase in de gekte.

Van Dam kijkt in zijn boek terug op onder andere diplomatieke functies voor NL in Libanon, Libie (onder Khadaffi), Irak (tijdens de Eerste Golfoorlog toen Nederlanders werden gegijzeld door Saddam Hussein), Turkije, Egypte, Duitsland, Indonesie. En op zijn rol als speciaal gezant voor Syrie en secretaris voor de Europese Midden-Oostenmissie voor het Arabisch-Israelisch conflict. Onstuimige perioden.

Zijn boek heeft verschillende lagen. Met kostelijke anekdotes, zoals toen hij tijdens een uitstapje met zijn gezin in Irak door veiligheidstroepen werd achtervolgd. Je moet maar net weten dat in het rijk van Saddam verrekijkers verboden waren en het levensgevaarlijk was als je betrapt werd op het filmen van de vogeltjes, vanwege de verdenking van spionage. In Egypte maakte hij mee dat de parlementsvoorzitter tijdens een diner verklaarde even weg te moeten en vervolgens niet meer terugkeerde. En hij verhaalt over de betekenis van het serveren van koffie (een niet te onderschatten oosters ritueel), wat Nederlandse gasten opvatten als welkom heten, terwijl Van Dam hen ervan moest zien te overtuigen dat de gastheer daarmee liet weten dat de bijeenkomst is afgelopen. Spannende momenten ook: In Beirut doorzeefde het Israelische leger zijn huis met granaten tijdens de invasie van 1982.

Dan de geschiedenis. Het boek beslaat een lange periode, bijna een halve eeuw, waarin Van Dam de politieke verhouding oost-west schetst, met afstand, omdat hij de belangen van Nederland behartigt. Zijn visie botst soms met die van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Zoals de berisping toont die hij krijgt van zijn werkgever na zijn interview in de Telegraaf, waarin hij verklaart dat het instellen van sancties tegen het Irak van Saddam in 1991 vooral de onschuldige bevolking zou raken. Vermoedelijk een half miljoen kinderen overleden uiteindelijk door het tekort aan medicijnen. Ook met andere zaken was hij zijn tijd vooruit. Zoals met het heet hangijzer van Syrie. Al eerder was zijn uitgangspunt dat het wishful thinking is dat Assad wel zou opstappen na protesten en verzet. Europa heeft zich niet voldoende verdiept in de achtergrond van de zeer repressieve Assad dynastie en evenmin in alle verschillende extreme rebellerende groepen die steun kregen. Door de ‘war by proxy’ is de oorlog een lijdensweg en een catastrofe geworden voor het land. Realist als hij is, ziet hij alleen uitweg in dialoog. Zelfs met Assad.

Ook in de kwestie Israel-Palestina bewandelt Van Dam niet de gangbare BZ-koers. Met zijn grondige kennis van het gebied, zijn netwerken en talenkennis stelt hij vast dat westerse landen met hun gedoogbeleid ten opzichte van Israel medeverantwoordelijk zijn voor verslechtering van de verhoudingen in het gebied. En van de dito levensomstandigheden van de Palestijnen. Veel te weinig wordt er rekening gehouden met de consequenties van beleid gebaseerd op wensen. Hij pleit voor het uitvoeren van het internationaal recht, van de resoluties waaraan Israel zich zou moeten houden en dat daarvoor praktisch beleid moet worden ontwikkeld. Dus doelgericht en met een voorstel voor welke middelen. Dat zal ‘politieke moed’ vergen, die tot nu toe ontbreekt.

Dan de methode Van Dam. In zijn relaties met de bevolking, waar ook, toont hij zich altijd vol respect, dienstbaar en met groot inlevingsvermogen. In de landen waar hij verblijft, leert hij de taal, zoals ook in Indonesie, want als je dat niet doet, ‘loop je half blind rond’. Noodzakelijke wederkerigheid, noemt hij het. Het komt hem overal op waardering van het gastland te staan, het opent deuren en vergroot netwerken.

Juist vanwege zijn pragmatisme bewijst Van Dam in dit boek aan dat politiek en rechtvaardigheid niet tegenstrijdig hoeven zijn. En dat buitenlands beleid gebaseerd op wensdenken en gebrek aan kennis vele onschuldige burgerslachtoffers maakt. Dat diplomatie allereerst goed moet zijn geinformeerd en dialoog moet stellen boven invasie en buitenlandse inmengingen. Verantwoordelijkheid nemen, de consequenties overdenken, daar draait het om.

Een boek dat verplichte literatuur moet zijn in ‘het (diplomaten)klasje’. Met grondige kennis en diplomatieke moed zou het Midden-Oosten, wie weet, ooit kunnen lijken op die oase van het American Colony Hotel.