Voorhoofdskus

(gepubliceerd in De Kanttekening 23 februari 2024)

Het gebeurde in Grenoble, waar ik met mijn Palestijnse zoon op bezoek was bij mijn Soedanese petekind annex statushouder Abdelrahim. We dineerden in een piepklein huiselijk Algerijns restaurantje waar gasten aan twee verlengde tafels het menu van de dag konden nuttigen.

Omdat mijn zoon en Abdelrahim Arabisch met elkaar spraken, vroeg iemand uit het groepje Algerijnen dat naast ons zat, waar ze vandaan kwamen. Toen mijn zoon vertelde dat hij Palestijns was, brak de Algerijn in tranen uit, schoot op van zijn stoel en vroeg of hij een kus op mijn zoons voorhoofd mocht geven. En zo geschiedde. Hij zei dat hij het zo vreselijk vond wat er gebeurde in Gaza. Algerijnen, Palestijn, Soedanees en een Nederlandse, we stonden daar allemaal te huilen en te huggen.

Er waren maar weinig woorden nodig, de naam Israel viel niet, het was een gouden moment van intens gevoelde solidariteit, die troostend was. Van broederschap. Ja, hoe hoogdravend klinkt dat in moderne oren. ‘Het idee van menselijke broederschap, ooit heilig, is recentelijk begraven door de grafdelvers van alle landen in oorlog, begraven onder de miljoenen lichamen van de gedode mensen.’ schreef Stefan Zweig bijna een eeuw geleden.

Maar het was niet alleen het leed in Gaza dat onze landsgrenzen oversteeg en ons verbond.

De Algerijnse eigenaresse kwam achter de toonbank vandaan en legde haar hand op de schouder van de geëmotioneerde Abdelrahim en zei: ‘Onze Afrikaanse broer, we voelen ook met jou’.

Mijn zoon en ik bezochten Abdelrahim om zijn nieuwe appartement te bewonderen dat hem is toegewezen omdat hij hopelijk binnenkort zich kan herenigen met zijn vrouw die nog in Soedan is. Dat wil zeggen, als ze nog leeft, want hij heeft al tien dagen geen contact meer met haar gehad en verkeert in grote ongerustheid.

Afkomstig uit de goudrijke regio Darfur, vluchtte hij zes jaar geleden voor de oprukkende milities die genocide pleegden op zijn volk. Abdelrahims dorp werd in brand gestoken, zijn vader en broer vermoord, vrouwen verkracht. Hijzelf verzette zich en de guerrilla’s martelden hem. Hij belandde in een uitzichtloos vluchtelingenkamp. Abdelrahim besloot de overtocht naar Europa te wagen. Zijn verhaal is inmiddels helaas geen uitzondering meer: mensensmokkelaars dwongen hem onder schot eerst in Libië als slaaf te werken op het land. ’s Avonds brachten de milities hem en anderen naar een loods waar ze hen hompen brood toewierpen. Hij wist te ontsnappen, maakte de tocht in een gammel bootje naar Italië, ging als verstekeling met de trein naar Parijs, bivakkeerde in het beruchte tentenkamp de Jungle en vroeg de vluchtelingenstatus aan. In afwachting daarvan kreeg hij een kamer toegewezen in Grenoble, waar hij het immense geluk had dat hij een plaats kreeg aan de universiteit om colleges recht bij te wonen in het Engels. Wat Abdelrahim wilde was dit: recht doen aan zijn volk, meehelpen de milities te vervolgen en voor het Internationaal Strafhof te brengen.

Aan de universiteit leerde hij mijn zoon kennen. In de klas was Abdelrahim de enige zonder computer. Toen zijn studiegenoten zijn achtergrond begrepen, zamelden ze in no time geld in voor een laptop. Bij het plechtige moment van overhandiging sprak Abdelrahim: ‘Eerst was ik niemand, nu hebben jullie van mij iemand gemaakt.’

Het was een enorme klap toen zijn eerste aanvraag voor asielstatus werd afgewezen omdat hij niet genoeg papieren uit Darfur kon tonen. We hielpen hem met het opvragen van de juiste documenten en de tweede poging slaagde wel. Hij was vooral blij omdat hij zijn familie kon gaan ondersteunen. Met zijn baantje als bordenwasser wist hij toch zoveel geld te sparen dat hij een huis in Khartoem voor hen kon kopen. Waar ze veilig zouden zijn, dacht hij.

Kort leek het erop dat in Soedan een regering van nationale eenheid functioneerde en vrede mogelijk was. Totdat dezelfde milities zich weer te buiten gingen aan dezelfde wreedheden. En de genocide op mensen in Darfur zijn gangetje gaat terwijl de wereld het weet.

Abdelrahim moest machteloos toezien dat zijn familie weer op de vlucht sloeg. In het pas gebouwde huis kunnen ze niet meer wonen.

Compassie bestaat uit drie elementen las ik in een boek van de filosoof Khen Lampert: oog hebben voor het leed van de ander; om dat te voelen zich in hem of haar kunnen verplaatsen en tenslotte actie ondernemen om leed ten einde te brengen. Te midden van oorlogen en genocides zijn er lichtpuntjes van hoop van mensen die anderen belangeloos beschermen en broeders voor elkaar zijn. Mensen die woorden gebruiken, die schrijven. Mensen die geld inzamelen, door bezittingen te verkopen, voor anderen, vluchtelingen, voor de UNRWA. Door te demonstreren. Door mensenrechtenschendingen aan het licht te brengen. Liefde in oorlog met haat, schreef Zweig. Broederschap kun je afleren, maar ook aanleren. Het bestaat tussen burgers onderling. Nu de regeringen nog.